derwijze verminken zouden, dat geen hunner ooit paus zou worden. Enkelen hadden die bedreiging reeds ten uitvoer gebracht en dweilden langs de straten met halssnoeren van acht-en-twintig of meer bloedige bollen, groot als okkernoten. De wegen leken roode beken, waarin de verminkte lijken der vermoorden lagen.
Onder het volk werd gezegd, dat de keizer, die geld noodig had, er wilde visschen in het bloed van de priesters, en dat hij bekend met het tractaat, den gevangen paus door zijne bevelhebbers opgelegd, hem dwong afstand te doen van al de versterkte plaatsen zijner Staten, 400.000 dukaten te betalen en gevangen te blijven totdat aan die voorwaarden voldaan was.
Nochtans was de droefheid van Zijne Majesteit zoo groot, dat hij al de toebereidselen van vreugde, feesten en vermakelijkheden afzegde en den heeren en edelvrouwen van zijn huis beval den rouw aan te nemen.
En de infant werd gedoopt in zijn witte doeken, ten teeken van koninklijken rouw.
Dat alles aanschouwden de heeren en edelvrouwen als voorteekenen van rampspoed.
Desniettemin toonde de voedster den infant aan de edelen en edelvrouwen van het koninklijk huis, opdat zij hem, naar aloud gebruik, hunne wenschen en giften zouden bieden.
Mevrouw de la Coena hing om zijn hals een zwarten steen tegen het vergif, zoo rond en zoo groot als eene hazelnoot, in een gouden ring gevat; Mevrouw de Chaussade bond aan een zijden draadje eene schelp, wolfsmuil geheeten, hangende op zijne maag, voor de goede spijsvertering; messire Van der Steen, uit Vlaanderen, bood hem een Gentsche worst, vijf ellebogen lang en een halven dik, en wenschte daarbij hoogstnederig aan Zijne Hoogheid, dat hij, alleen op den reuk van de worst, dorst mocht krijgen naar Gentschen klauwaard, daarbij voegende dat, al wie het bier eener stad lust, de brouwers niet kan haten; messire jonker Jacob Christoffel van Castili? bad Zijne Hoogheid den Infant een groenen jaspis aan zijn doorluchtige voetjes te willen dragen, opdat hij goed zou kunnen loopen. Jan de Paepe, de nar, die daar ook was, sprak toen:
--Messire, geef hem liever den horen van Jozua, op wiens geschal al de steden, met alles wat er in was aan mannen, vrouwlieden en kinderen, zich in beweging zetten en liepen. Want Zijne Hoogheid moet niet leeren zelf te loopen, maar wel de anderen te doen loopen.
De bedrukte weduwe van Floris van Borsele, in leven heer van Veere in Zeeland, schonk aan Zijne Hoogheid Philippus eenen steen die, naar zij zegde, de eigenschap had de mannen verliefd en de vrouwen ontroostbaar te maken.
Maar de infant schreide zonder ophouden.
Uilenspiegel schreide ook, maar Klaas stak hem een wisschen klater met belletjes in de hand, deed hem op zijne hand dansen en sprak: Klingelingeling, hadt gij maar altijd belletjes aan uw kaproen, mijn zoon, want de gekken zijn meester van de wereld.
En Uilenspiegel lachte zijn vader toe.
VIII.
Klaas had een grooten zalm gevangen, die op een Zondag gegeten werd door hem en ook door Soetkin, Katelijne en den kleinen Uilenspiegel; doch Katelijne at niet meer dan een vogelken.
--Maar, zei Klaas tot haar, is Vlaanderens lucht tegenwoordig zoo voedzaam, dat gij maar moet ademhalen om gespijsd te wezen als met een teil vleesch? Wanneer zal men kunnen leven zonder eten? De regen moest goede soep zijn, de hagelsteenen erwten en de sneeuw stoverije; dat zou den armen pelgrims versterking geven.
Katelijne schudde zwijgend het hoofd.
--Maar, moet gij daar zoo jammerend zitten? zei Klaas. Wat scheelt er aan?
Toen sprak Katelijne met eene stem, zacht als een ademtocht:
--De booze geest, de zwarte nacht valt neer.--Daar meldt hij zijne komst, met het geschreeuw van den nachtuil.--Rillend aanroep ik--te vergeefs--de Heilige Maagd.--Voor hem, muren noch hagen, deuren noch vensters.--Licht als een geest, dringt hij overal binnen.--Krakende ladder.--Hij is bij mij, op den zolder waar mijne legerstee staat.--Hij grijpt mij in zijn koude armen, als marmer zoo hard.--IJskoud is zijn gelaat, en zijn kussen vochtig als de sneeuw.--De stroohut schudt en slingert als een schuitje op de woelige zee....
--Elken morgen, zei Klaas, moet gij ter misse gaan, opdat de Heer Jezus U de kracht geve dat helsche spook te verjagen.
--Hij is zoo schoon! sprak zij.
IX.
Als Uilenspiegel gespeend was, groeide hij op lijk een boom.
Dan kuste zijn vader hem zoo dikwerf niet meer, maar voedde hem streng op, opdat hij geen weekeling worden zou.
Als Uilenspiegel thuis kwam en kloeg, dat hij, bij een of anderen twist, klop gekregen had, kreeg hij er nog klop bij van Klaas, omdat hij de anderen niet geklopt had: en, aldus opgebracht, kreeg Uilenspiegel den moed van een jongen leeuw.
Als Klaas er niet was, vroeg Uilenspiegel aan Soetkin een duit om te spelen. Dan was Soetkin boos en sprak:
--Waarom moet ge gaan spelen? Blijf liever thuis, om mutsaards te binden.
En als zij niets gaf, begon Uilenspiegel te blaten als een lam. Maar Soetkin maakte dan veel leven met potten en pannen, om te gebaren dat ze hem niet hoorde. Dan weende
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.