De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden | Page 7

Charles de Coster
pens, uwe maag. En omhoog zullen de opeters van 't volk gaan, en omlaag hunne slachtoffers; omhoog de roovende wespen, omlaag de noeste bijen, en in den hemel zullen de wonden van Christus bloeden.
Toen Katelijne, de goede tooveres, dit gezegd had, viel zij in slaap.

VI.
Uilenspiegel werd ten doop gebracht, toen plotseling een hevige regenbui viel, die hem gansch nat maakte. Zoo werd hij voor de eerste maal gedoopt.
Als hij nu de kerk binnengebracht werd, kwam de kosterschoolmeester aan peter en meter, vader en moeder zeggen, dat zij zich rond de doopvont moesten scharen, hetgeen zij deden.
Maar boven de vont, was er in 't gewelf een gat, dat een metser gekapt had om er eene lamp aan een vergulde sterre te hangen. De metser, die, van boven, peter en meter stokstijf rond de toegedekte vont zag staan, goot verraderlijk door het gat een emmer water, dat, tusschen hen, met groot geplas op het deksel van de vont kletste. Doch Uilenspiegel kreeg er het grootste deel van. En zoo werd hij voor de tweede maal gedoopt.
De deken kwam; zij deden hem hun beklag, maar hij zei hun van zich te haasten, dat het een ongeluk was. Uilenspiegel ging te werk als een bezetene, om den wille van het water, dat op hem gespat was. De deken gaf hem het zout en het water en heette hem Thijlbert, wat zeggen wil: "altijd ongedurig". En zoo werd hij voor de derde maal gedoopt.
Uit Onze Lieve Vrouwekerk ging men daar rechtover, in de Langestraat, eene taveerne binnen, die voor uithangbord een rozenkrans had, met eene pint in het midden. Zij dronken er zeventien pinten dobbele kuite en nog meer. Want in Vlaanderen, als men nat is, droogt men zich met een vuur van bier in den buik. Zoo werd Uilenspiegel voor de vierde maal gedoopt.
Met het hoofd zwaarder dan 't lichaam, strompelden ze huiswaarts; zoo kwamen ze aan een brugje over eenen poel; Katelijne, die meter was, droeg het kind; zij struikelde en viel in de modder met Uilenspiegel. Zoo werd hij voor de vijfde maal gedoopt.
Men trok hem uit den poel. In 't huis van Klaas werd hij met lauw water gewasschen. Dit was zijn zesde doopsel.

VII.
Dien dag besloot Zijne Heilige Masjesteit keizer Karel, groote feesten te houden, om de geboorte van zijn zoon te vieren. Evenals Klaas, besloot hij uit visschen te gaan, niet in de vaart, doch in de beurzen en tasschen zijner onderdanen. Daaruit is het dat vorstelijke lijnen gouden karolussen, gouden lammeren, rozenobels, dubloenen, zilveren daelders en al die wonderbare visschen trekken, die, naar willekeur van den visscher, veranderen in fluweelen kleederen en schitterende edelgesteenten, in lekkeren wijn en smakelijke gerechten. Want de rivieren, die 't rijkst zijn aan visch, zijn niet die, waarin het meeste water is.
Nadat Zijne Heilige Majesteit zijn raad bijeengeroepen had, besloot hij, dat de vangst volgenderwijze geschieden zou:
De genadige infant zou rond negen of tien uren ten doop gebracht worden; ten blijke van groote vreugde, zouden de inwoners van Valladolid heel den nacht, op eigen kosten, feesten en kermissen, en ten bate der armen, hun geld op de Groote Markt strooien.
Op vijf punten zou eene fontein, tot aan den dageraad toe, goeden wijn spuiten, die door de stad moest betaald worden. Op vijf andere plaatsen zouden, op houten kramen, allerhande worsten, ossetongen en pasteien uitgestald worden, mede ten laste van de stad.
Op eigen kosten zouden de lieden van Valladolid, op den doortocht van den stoet, in grooten getale zegebogen oprichten, den Vrede, het Geluk, den Overvloed, de Fortuin voorstellend, en allerhande zinnebeeldige toespelingen op de gaven des hemels, waarmede zij onder de regeering van Zijne Heilige Majesteit begunstigd waren.
Ten slotte en behalve deze bogen van pais, zouden er andere opgericht worden, waarop, in helle kleuren, minder goedertieren kenteekenen zouden prijken, zooals arenden, leeuwen, lansen, hellebaarden, vlammende spiesen, kanonnen, falkonetten, slangen met wijden mond, mitsgaders al ander oorlogstuig, om op zinnebeeldige wijze de macht en de kracht van Zijne Heilige Majesteit voor te stellen.
En, voor het verlichten der kerk zou, als een blijk van de genade Zijner Majesteit, aan het gilde der keersgieters toegestaan worden, voor niet, over de twintig duizend waskeersen te leveren, waarvan de onopgebrande einden naar 't kapittel zouden gaan.
Al de andere kosten zou de keizer zelf betalen, om aldus te toonen, dat het Zijner Goedertierenheid behaagde, zijne volkeren niet te zeer te belasten.
Als de gemeente die bevelen uitvoerde, kwamen jammerlijke tijdingen uit Rome. Oranje, Alen?on en Frundsberg, bevelhebbers van den keizer, waren binnen de heilige stede gedrongen en hadden er kerken, kapellen en huizen verwoest en geplunderd, niemand, priesters, nonnen, moeders noch kinderen, sparend. Den Heiligen Vader hadden zij gevangengenomen. De plundering duurde reeds een volle week; ridders en landsknechten doolden door Rome, zwelgend en brassend, met de wapens zwaaiend, op zoek naar de kardinalen, roepende en tierende, dat zij hen allen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 205
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.