Lamme niet meer slaan; maar als zij groot was, deed ze hem haar werk doen. En de goede sul gehoorzaamde gewillig.
Onderweg had Klaas zijne vangst verkocht aan een pachter, een lekkerbek, en thuis komende, zegde hij tot Soetkin:
--Zie, dat heb ik gevonden in den buik van vier snoeken, negen karpers en in een volle ben paling.
En hij smeet twee gulden en een oortje op tafel.
--Man, waarom gaat gij niet alle dagen visschen? vroeg Soetkin.
Klaas antwoordde:
--Wel, omdat ik zelf niet geerne zou spartelen in de netten van de stadsserjanten.
IV.
Te Damme werd Uilenspiegel's vader "Klaas de kooldrager" geheeten. Klaas had zwart haar, schitterende oogen; zijn vel was van de kleur zijner koopwaar, uitgenomen op Zon- en feestdagen, als er veel zeep in de stulp was. Hij was klein, hoekig, sterk en blijgezind.
Als zijn werk gedaan was en hij met den valavond naar eene taveerne van den Brugschen steenweg ging, om met kuite zijn keelgat te spoelen, dat zwart was van koolstof, riepen al de vrouwen, die, op den dorpel van heur deur den koelen avond genoten, hem vriendelijk toe:
--Goên avond en klaar bier, kooldrager!
--Goên avond en 'nen man die niet slaapt, antwoordde Klaas.
De meisjes die in troepjes van het veld kwamen, stelden zich vóór hem, lieten hem niet door en vroegen hem:
--Wat geeft ge om er door te mogen: een scharlaken lint, een vergulden gesp, fluweelen schoentjes of een gulden in ons beursje?
Maar Klaas nam er eene om haar middel en kuste heur wangen of heur hals, al naarvolgens zijn mond het dichtst bij de donzige huid was, en dan zegde hij:
--Vraagt, mijne hertjes, vraagt de rest aan uwe minnaars.
En schaterlachend gingen de joelende meisjes voort.
De kinderen herkenden Klaas aan zijn grove stem en aan zijn zwaren stap. Zij liepen naar hem toe en zeiden:
--'n Avond, kooldrager!
--Van 's gelijken, mijne engelkens, zei Klaas; maar komt niet te dicht, of 'k maak U zwart als moorkens.
De stoute kaboutermannekens kwamen toch nader; dan nam Klaas er een bij zijn wambuis, streek zijn zwarte hand over 't gladde gezichtje en liet hem zoo loopen, tot groote vreugd van de schaterende bende.
Soetkin, Klaas' wijf, was een brave, wakkere vrouw, die opstond met de zon, en vlug en vlijtig was als een bij.
Zij en Klaas bebouwden getwee?n hunnen akker en spanden zich als ossen vóór den ploeg. Zwaar was het om hem voort te trekken, doch zwaarder nog trok de egge, die met hare houten tanden den harden grond moest scheuren. Toch deden zij het blij te moede, met een liedeken op de lippen.
En de grond mocht nog zoo hard zijn en de zon hare heetste stralen op hen neerschieten: zij konden water en bloed zweeten als zij de egge trokken dat hunne knie?n knikten--al hun lijden vergaten zij, als zij even stil stonden en Soetkin heur zacht gelaat naar Klaas keerde, want dan kuste Klaas den spiegel van die teedere ziele.
V.
Den vooravond had men van de pui van 't gemeentehuis uitgeroepen dat Mevrouw, echtgenoote van keizer Karel, zwanger was en dat er gebeden voor hare aanstaande verlossing moesten worden opgezegd.
Gansch huiverend kwam Katelijne bij Klaas binnen.
--Wat scheelt er? vroeg de kooldrager.
--Laas! sprak zij met hijgenden boezem. Dezen nacht zag ik spoken, die menschen maaiden gelijk de hooiers het gras.--'k Zag meisjes levend begraven! En de beul danste op de lijken!--De bloedsteen, die sedert negen maanden zweette, is dezen nacht gebarsten.
--Erbarming, zuchtte Soetkin, erbarming, Heere God: wat duister voorteeken voor Vlaanderenland!
--Ziet gij dat met uwe oogen of in droom? vroeg Klaas.
--Met mijne eigen oogen, sprak Katelijne.
Doodsbleek en schreiend sprak Katelijne toen:
--Twee kinderkens zijn geboren; het een, in Spanje, is de kleine Philippus, het ander, in Vlaanderenland, is de zoon van Klaas, die later Uilenspiegel zal heeten. Philippus wordt een beul, want hij werd verwekt door Karel den Vijfde, den moordenaar van ons land. Uilenspiegel wordt een meester in kwinkslagen en guitenstreken, maar goedhertig zal hij zijn, want zijn vader is Klaas, de wakkere arbeider, die in braafheid, eer en deugd zijn brood verdient. Keizer Karel en koning Philippus zullen hun leven lang kwaad doen, door oorlog en knevelarij en andere misdaden. Klaas, die heel de week werkt, zal leven volgens recht en wet, bij zijn zuren arbeid zal hij lachen in stee van weenen: hij zal het zinnebeeld van de goede Vlaamsche werkers zijn. Uilenspiegel, immer jong en onsterfelijk, gaat de wereld door, maar nergens zal hij een vaste woonplaats hebben. En hij zal boer, edelman, schilder, beeldhouwer worden, alles zal hij te gelijk zijn. Zoo zal hij dolen langs velden en wegen, het goede en het schoone prijzen en lachen en spotten met alles wat dwaas en verkeerd is. Klaas is uw moed, edel volk van Vlaanderen, en Soetkin uwe dappere moeder; Uilenspiegel is uw geest; een lief en bevallig meisje, Uilenspiegel's gezellin en onsterfelijk als hij, zal uw hert zijn, en Lamme Ooedzak, een dikke
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.