inwendige eigenschappen, over Gods
werken naar buiten en Gods liefdewonderen op aarde, neêrgeschreven,
die, ontleend aan den H. Thomas van Aquino, den grootsten wijsgeer
en godgeleerde der Middeleeuwen, ons Dante Allighieri in herinnering
brengen, en ook aan de diepste denkers een onverdeeld kunstgenot
verschaffen; hij heeft eindelijk in tal van schitterende kleinigheden--'t
zij bijschrift, 't zij hekelvers, 't zij treurzang, 't zij dankdicht, 't zij
vreugdelied--schier al het lief en leed zijner katholieke tijdgenooten
bezongen.
Vooral sinds het dankbaar nageslacht, onder algemeene deelneming en
toejuiching, den grooten Nederlander, in het hem zoo dierbaar
Amsterdam, een standbeeld heeft opgericht, en den Dichterkoning ten
troone heeft verheven, is de Vondel-literatuur--en dat verschijnsel is
verblijdend--ook van katholieke zijde meer en meer beoefend.
Ik heb hier niet in bijzonderheden te vermelden, wat wij ook in dezen,
aan onzen wakkeren, onzen moedigen, onzen kundigen J. A.
ALBERDINGK THIJM, te danken hebben: eene meer bevoegde hand
heeft zich reeds, op hare wijze, van die taak gekweten en
ALBERDINGKS verdiensten op een en dezelfde lijn geplaatst met die
van den grooten Protestantschen Vondelverklaarder J. V. LENNEP[2].
Ondankbaar zou het wezen, de goede diensten te miskennen of te
vergeten, die de Eerw. Heer J. W. BROUWERS ten opzichte van
Vondels herstelling en herleving bewezen heeft.
Onze hoogstbegaafde dichter, H. J. A. M. SCHAEPMAN, heeft 's lands
oudsten en grootsten Poëet op eene, zijner en Vondel waardige, wijze
bezongen--menig jeugdig hart heeft hij met geestdrift voor onzen
puikdichter vervuld:
Vondel!--zie de polsen zwellen
Van het warmer kloppend bloed;
In
de handen beeft de veder,
Die dien naam hergeven moet;
Vondel!--duizend duizend stemmen
Geven antwoord, zingen 't lied,
Dat den dichter roemt en huldigt
Als monarch op 't kunstgebied.
Vondel!--dichter boven allen,
Dichter met uw gansche ziel,
Echo
van het eeuwig loflied,
Dat der englen harp ontviel,
Dichter, die in
aardsche vormen
't Hemelsch ideaal hergeeft,
Waar de mensch, de
wareldkoning
In verrukking henenstreeft.
De Eerw. Heer G. F. DRABBE heeft voor eenige jaren het inwendig
proces van Vondels bekeeringsgeschiedenis met zeer veel talent uit de
schriften, 't karakter en de lotgevallen des grooten mans opgemaakt[3],
en zijne opvatting en voorstelling daarvan met even veel talent tegen J.
VAN LENNEP verdedigd[4].
De Katwijksche Leeraar, wijlen P. J. KOETS, heeft eene voortreffelijke
en belangrijke inleiding geschreven tot het onlangs wederom
uitgegeven treurspel "Peter en Pauwels"[5], het eerste gedicht van
Vondel, na zijn openlijken overgang tot de R. K. Kerk in 't licht
gegeven, en te beschouwen »als het _ex-voto_ van dien overgang, op
het roemrijke graf der Apostelen neergelegd."
In "de Katholiek"[6] heeft verleden jaar een zeer begaafd Leeraar aan
het Seminarie Hageveld, onder den titel "een kunstbeeld", zelf een
verrukkelijk kunststuk geleverd, waarin hij ons de Maagd _Ifis_ schetst
uit Vondels _Jeftha of offerbelofte_, een treurspel, dat de 72-jarige
grijsaard, met reeds bevende hand, aan jeugdige schrijvers als een
toonbeeld heeft toegereikt.
Ongetwijfeld hebben wij binnen kort iets zeer uitmuntends te
verwachten van den Eerw. Heer J. A. de Rijk, den uitmuntenden
spreker en schrijver, die ons Vondels »Maria Stuart" heeft toegezegd.
Eindelijk heb ik zelf, naar best vermogen, getracht het mijne bij te
dragen, om Vondel te populariseeren onder de Katholieken door de
uitgave van _Vondels gedichten op de Sociëteit van Jezus_ (1868);
_Vondel en de Moeder des Heeren_ (1869); _Vondel en de Paus_
(1870), een werkje, dat mij den apostolischen zegen heeft verworven
uit het Vaticaan, waar Vondel, omstuwd van onze Hoogeerwaarde
Bisschoppen, onlangs "als Koning" zijn intrede heeft gehouden.[7]
Hebben al die studiën van Katholieken op Vondel en Vondels
gedichten niet geheel hun doel gemist, dan is de tijd daar, om nader en
grondiger kennis te maken met de complete lettervruchten van den man,
wiens levensschets, tot gereeder verklaring zijner geschriften, ik hier in
het kort zal mededeelen.
VONDEL[8] werd ten jare 1587, op den 17den November, feestdag
van Gregorius den Wonderwerker »zijn geboorte-heilige," uit
Nederlandsche ouders geboren in het Duitsche Keulen; de »trouwe
dochter van de Roomsche Kerk, in wier halve-maan men de zon van
Rome kon aanschouwen." Aan dat Keulen ontleende hij meermalen den
naam van _Agrippijner_ en 't verschafte hem bij het dankbaar
nageslacht den eeretitel van _Agrippijnsche zwaan_.
Een Antwerpsch hoedenstoffeerder, Joost van den Vondel en Sara
Kranen, de dochter van een insgelijks uit Antwerpen herkomstigen
Rederijker, Peter Kranen--beiden met hunne doopsgezinde familiën uit
hun geboortestad ontweken--schonken hem het eerste levenslicht in een
huis _zur viole_ of _zur Fyolen benennt_, de zevende woning, ter
rechterzijde gelegen, wanneer men uit de keulsche St. Matthijsstraat de
_grosze Witschgasse_[9] inwandelt. Die _viole_ beteekent hier de
bloem van dien naam en helaas! _niet het snaarinstrument_, wat toch
zoo passend zou wezen bij de wieg van den grooten Nederlandschen
Zanger.
Als negenjarige knaap (1596) kwam de toekomstige Dichterkoning met
zijne ouders, en met eene oudere en jongere zuster, Clemensken[10] en
Sara,[11] over Frankfort en Bremen, eerst naar Utrecht, waar hij het
lager schoolonderricht genoot, en in 't volgend jaar naar Amsterdam,
waar de oude Joost in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.