De complete werken van Joost van Vondel | Page 5

Joost van den Vondel
die hem, naar de uitdrukking van prof. G. F. Drabbe, _vóór alle redeneering, als door louteren natuurdrang_, tot de Katholieke Kerk trok; verder zijn omgang, niet alleen met zijne reeds vóór hem Katholiek geworden dochter Anna, wier deugdzaam leven en edelmoedig hart hem stichtten aan den huislijken haard, maar ook met _Vechters_, _Plemp_, _Tesselschade_ en den schranderen pastoor en overste van het Bagijnhof, Leonardus Marius, van wien men tot dusverre algemeen geloofd heeft, dat hèm het geluk ten deel viel, _Vondel_ in de Moederkerk op te nemen, en die dan ook ongetwijfeld, hoe groot het aandeel der P.P. Jezu?eten in dit gewichtig werk geweest zij, er veel aan heeft toegebracht."[16]
Deze laatste bijzonderheid is natuurlijk eene bijzaak: ware geen ander de hoofdbewerker van Vondels bekeering geweest, waarom zouden we die eer niet schenken aan den schranderen pastoor en overste van 't Begijnhof? Doch ik geloof dat de kundige schrijver der aangehaalde plaats, hadde hij 't groot aandeel van L. Marius op _degelijke_ gronden te bewijzen, _ongetwijfeld_ vruchteloozen arbeid zou ondernemen. Ik meen voldingend bewezen te hebben[17], dat de Zuid-belgische Jezu?et, Pater Petrus Laurens, het nederig werktuig is geweest, door de goddelijke genade uitgekozen om den braven en edeldenkenden man in de R. Kerk in te lijven.
_Op d' Afbeelding van den Eerwaardigen Petrus Laurentius_, _door Holstein_ _gesneeden_, plaatste de katholieke Dichter-glazenmaker Jan Vos het volgend bijschrift:[18]
Dus leeft LAUWRENS, die ons de kruisleer, door zijn leven En lessen, onder 't kruis, op hoop van heil verbreit.?Zoo kan hy d' Afgrondt, die de ziel bestormt, doen beeven: Het zaadt van Godt wordt best door leer in 't hart gezeit. Hoe moet men zulk een man, tot loon van deugd versieren? Lauwrens verdient een krans van hemelsche lauwrieren.
?Eens Roomsch geworden" zegt J. van Lennep[19], ?was het klaar, dat Vondel, als alle bekeerlingen, de meest rechtzinnig gehouden leer voorstond, en alzoo veel meer overhelde tot de partij, die men nu gewoon is de ultramontaansche te noemen, dan tot hare tegenstanders." De groote man telde destijds 54 jaren en had in de kunst het toppunt bereikt, waarop hij zich nog 37 jaren lang met nimmer kwijnenden gloed zou handhaven. Men herinnere zich het schoone woord van onzen Alberdingk Thijm ?dat Vondel, die alleen meer poezij in zijn ziel had dan al de nederlandsche dichters van zijn tijd.... zijn slechtste vaerzen niet heeft geschreven, nadat hij tot den Godsdienst van?Isabella-Clara-Eugenia was te-rug-gekeerd."[20]
Vondels _ex-voto_, gelijk wij reeds aanmerkten, was het in 1641 verschenen treurspel _Peter en Pauwels;_ hij viert er de hoofdapostelen der Roomsche Kerk en roept zijn tijdgenooten toe:
ziet, hoe 't al wat haar de kroon benijdt?Zijn hart knaagt en vergeefs op diamantsteen bijt.
In het volgend jaar gaf hij de _Brieven der Maagden en Martelaressen_ in 't licht, opgedragen aan de Feniksmaagd:
Gij spant de kroon, o puikkroon aller vrouwen!?De loftrompet van uw benijde faam?Vult hemel, aarde, en zee met uwen naam--?Een naam, waarin wij Kristus' kerken bouwen.
Om niet te gewagen van een aantal gedichten meest van godsdienstigen of polemisch-godsdienstigen aard, wijzen wij hier slechts op het _Eeuwgetij der H. Stede_ (1645), dat zooveel opspraak en verbolgenheid verwekte bij zijne vroegere geloofsgenooten. ?Vondel--zoo schrijft Hooft in volstrekt geen gloeiende verontwaardiging--heeft een veirs gemaakt op het wonder, waar af de Heilige Stee haar naam draagt, ende laat het openbaarlijk voor de boekwinkels ten toon hangen, gelijk de voorvechters de messen in de luifels steeken, om de oogen der voorbijgangers te tergen, als met zeggen: wie 't hart heeft pluike. My deert des mans, die geenes dings eerder moede schijnt te worden, dan der ruste. 't Schijnt dat hy noch drie hondert guldens in kasse moet hebben, die hem dreigen de keel af te byten. Noch weet ik niet, oft hem niet wel dierder mogte komen te staan: ende d' een oft d' andre heethersen, by ontyde, de handen aan hem schenden, denkende, dat er niet een haan na kraayen zou."
't Baatte al wederom niet: de onvervaarde en strijdlustige Vondel kende geen halfslachtigheid. ?Het gedicht op het Eeuwgetijde, en het _Kenteeken des Afvals_ waren maar voorloopers geweest, lichte troepen uitgezonden om den weg te banen voor een krachtig leger, met voor- en middeltocht- en achterhoede, met andere woorden, voor een doorwrocht leerdicht, even uitmuntende door zaakrijkheid en fiksche dialektiek, als door gloed van poezy en vernuftige gedachten"[21] 't luidde:
Ik zing van Gods _Altaargeheimenissen_?Van d' _Offerspijs_ der heilige offerdisschen?Van _Offereere_, en eeuwige _Offerand_.
De tegenschriften en lasterverzen, bij deze gelegenheid verschenen, stoorden de kalmte niet van _Joost den Rechtvaardige, levend van de snaren en door het geloof_. Want na _de vierbaak van Ignatius Loyole_ en _Grotius' Testament_, ontboezemde hij even gerust zijn katholiek hart in een treurspel, getiteld _Maria Stuart of Gemartelde Majesteit_ (1646). Wel haalde't hem een vloed van scheldwoorden op den hals en een boete van honderd tachtig gulden, waarmede ?die paapsche stoutigheid" betaald moest worden; maar Vondel bleef het woord
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 16
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.