tot den strijd op te wekken.
Zoo kregen wij daar een heele bende om en achter ons, die ons met de
verschrikkelijkste Japansche scheldwoorden achtervolgden.
Als we ons nu hadden laten overhalen om dit twintigtal meisjes geld te
geven, zouden wij dan ook genoodzaakt geweest zijn, deze heele bende
voor eenige dagen te onderhouden?
Nu voerde onze weg over een bergrug, van welks top we een
verrukkelijk uitzicht hadden over het pas verlaten meer. Het land was
hier en daar bebouwd, doch zeer boschrijk en langs den weg groeiden
struiken, geheel overdekt met witte, sterk riekende bloemen, die veel
geleken op oranjebloesem.
Zoo kwamen we bij het volgende meer Nemba. Hier herhaalde zich
hetzelfde weerzinwekkende tooneel als in het vorige dorp.
Zelden zag ik leelijker en meer dierlijke tronies dan van deze menschen.
We waren bijna genoodzaakt onze stokken te gebruiken, om ons deze
geldzieke half-wilden van het lijf te houden.
Ook hier huurden wij een bootje om ons te laten overzetten, en eenmaal
weer op het water, waren we in staat weer kalm te genieten van het
heerlijke landschap.
Onwillekeurig dacht men: hoe is het mogelijk, dat zulk een schoon
vruchtbaar land bewoond is door zulke walgelijke onbemiddelde
menschen, met aapachtige, karakterlooze trekken, kleine,
onontwikkelde, bijna dwergachtige lichamen en een gevoelsleven,
waarin genegenheid, trouw, waarheidsliefde bijna onbekend zijn. En als
nobeler gevoelens zich soms uiten, zooals op het oogenblik in hun
patriotisme, dan is het meer een soort epidemie, een kunstmatig
aangekweekt enthousiasme, versterkt en veroorzaakt door de hoop het
opgeofferde tienvoudig terug te zullen krijgen.
Na een klein uur bereikten we den overkant van het Nemba-meer. De
zon begon onder te gaan en het werd tamelijk frisch. Doch wij hadden
nog een zes mijl te gaan om het Shogi-meer te bereiken, waar wij
zouden overnachten in een hôtel.
Wij volgden een smal rotsig voetpad, dat, zich door de dalen
slingerende, ons diep in een bosch bracht. Hier stond op eene eenzame
plek een groote "toriï", vervaardigd van ruwe boomstammen, met
zekere sterke lianen aan elkaar verbonden. Heeft een kluizenaar
misschien eens dit primitieve symbool van het oude Shinto-geloof hier
achtergelaten, nu in de eenzaamheid vergeten, zooals ook dit oude
geloof eenmaal vergeten zal worden en eenzaam zal staan in de
geschiedenis der menschelijke ontwikkeling?
Zoo kwamen we over eene boomlooze vlakte, waar groote brokken
vreemde vulkanische stof bijna allen plantengroei had gedood. Slechts
waren de lavaklompen overdekt met een droog grijs mos, dat dezen
chaos een fantastisch somber voorkomen gaf.
De wandeling duurde langer dan wij verwachtten; het bosch werd
steeds dichter, terwijl de zon al lang niet meer zichtbaar was in het enge
dal. Op eenmaal waren de koelies en de heer S. verdwenen.
Wij riepen en kregen geen antwoord. Zij moesten dus wel ver van ons
weg zijn en het pad was nauwelijks te vinden in het lage struikgewas.
Wij riepen weer, en nog eens en nog eens. Geen antwoord. Had het pad
zich misschien ergens gesplitst en hadden wij het verkeerde genomen,
ons steeds meer verwijderende van de anderen? Het was geen prettige
gewaarwording, de gedachte hier verdwaald te zijn in dit bosch, zoo
vermoeid als wij reeds waren.
Doch eindelijk hoorden wij stemmen en vonden elkaar terug. Nu ging
het soms voetje voor voetje, steile hellingen af en ravijnen langs. Het
was geheel donker geworden om ons en ook in ons, want wij begonnen
de koelies, die voor gidsen doorgingen, te verdenken, dat zij den weg
niet wisten. En spoedig genoeg konden we hier ook onbehaaglijke
bewijzen van ondervinden.
Ten laatste kwamen wij bij een meer, dat dan het Thogi-meer moest
zijn. Nu, meenden wij, was ons lijden spoedig voorbij. Men had ons
verteld, dat aan den overkant een goed hôtel lag, welks boot op ons
geroep zou komen om ons over te zetten. Wij tuurden en tuurden, doch
er was nergens eenig licht te ontdekken. Het pad volgde steeds den
oever, die steil in het water afdaalde en begroeid was met hooge
pijnboomen of lang wuivend gras. Het was een gevaarlijke tocht,
hoewel het hier door de open watervlakte niet meer zoo donker was.
Doch wij genoten bij het gezicht van het met sombere pijnbosschen
omzoomde meer, dat daar zoo stil en geheimzinnig neerlag in den
mistigen avond. Plotseling verscheen de maan boven het geboomte,
groot en glanzend tusschen donkere wolken en wierp haar zilveren
schijnsel over het roerlooze water, dat levend scheen te worden en
duizenden vonken schoot, daar, waar de zwarte slagschaduwen van het
bosch het niet als gevangen hield. Doch als een coquette, die zich
slechts even vertoonde in al haar schoonheid, verschool de maan zich
nukkig dadelijk weer achter de wolken, en liet ons smachten en
verlangen naar haar terugkomst.
Toen ontdekten wij aan den anderen oever licht, dat van het hôtel moest
zijn, en haastten ons zooveel mogelijk om daar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.