De beklimming van den Fuji-yama | Page 6

J. Philipson-Radersma

Als de rekening eerst gepresenteerd was, zou zeker ons offer op het
altaar der gastvrijheid aanmerkelijk minder geweest zijn.
Door het korte slaapje geheel uitgerust van de vermoeienissen der
laatste 33 uren, begonnen wij onze wandeling half den krater om.
Overal hetzelfde steenige landschap. Hier en daar kwam tusschen een
hoop lavablokken rook en damp te voorschijn en het gruis was gloeiend
heet. De vulkanische krachten waren dus nog niet geheel en al
verdwenen.
Zeer merkwaardig echter vindt men ergens op den top ook een bron
van ijskoud helder water, die den naam gekregen heeft van
"Zilverbron".
Aan de Noordzijde vonden wij ons pad ter nederdaling.
Het eerste gedeelte ging weer bijna loodrecht omlaag, als langs een
ongelijke trap van rotsblokken, gebouwd voor een reuzengeslacht, dat
niet meer is.
Toen moesten we een breede kloof over, waar de lava indertijd was
naar beneden gevloeid. Een pad bestond er niet, het was een gevaarlijk
gedeelte. Elk plekje, waar we onzen voet zouden neerzetten, moest
eerst met den stok geprobeerd worden. Soms liet een steen los en rolde
met duizelingwekkende vaart in de diepte, alles meesleepende, wat op
zijn weg lag. Het scheen alsof de geheele vlakte naar beneden gleed.
Daarna hadden wij eene uitgestrekte steile helling voor ons van
lavagruis met steenen vermengd, waarin onze voeten zich met elken
stap diep begroeven. Wij begonnen heel kalm neer te dalen, maar
kregen langzamerhand zulk een geweldige vaart, dat wij ten laatste met
stappen van eenige meters lengte naar beneden stoven, slechts nu en
dan gestuit door een rotsblok, dat voor ons lag.

Het ging heerlijk, als vlogen we naar omlaag en het was niet zoo
vermoeiend als de opstijging, maar de beenspieren werden zoo sterk
uitgerekt en gespannen, dat we den volgenden dag geheel stijf waren.
De zon begon onder te gaan en Fuji wierp zijne reusachtige schaduw
over het landschap rechts beneden ons.
Langzamerhand begon zich weer plantengroei te vertoonen, eerst
slechts distels met grijsgroene bladen en violette geurige bloempjes,
wier lieflijkheid eene vreemde tegenstelling vormde met den ruwen
steenachtigen grond; toen kwamen verschillende soorten kruidgewas,
daarna hoogere struiken en eindelijk een oerwoud, waar het niet
gemakkelijk was doorheen te komen in het halfdonker, dat begon te
heerschen. Dit woud moet, volgens de gidsen, vol beren en groote apen
zijn, doch wij zagen er geen.
Omstreeks 7 uur kwamen wij bij een ouden tempel, bewaakt en
bewoond door een priester met vrouw en kind. Hier besloten wij te
overnachten.
Het was eene heele gebeurtenis voor de eenvoudige familie in het stille
bosch, bezoek te krijgen van drie Europeanen.
Weldra zaten we rondom een groot houtvuur en de jongste van onze
koelies maakte zich verdienstelijk door onze bussen met conserven op
te warmen, onze laarzen en slobkousen af te stoffen enz. We waren in
dien langen dag van geduld, lijden en genot heele vrienden geworden;
zij strekten zelfs zoo ver hunne intimiteit uit, om mij medelijdend langs
mijne beenen te wrijven, vragende: "Taksan itai diska?" Doen zij erg
pijn?
Het waren twee heel verschillende typen: de eene heette Kaizu Matu
Sonokichi, een jonge man van ongeveer vijf en twintig jaar, altijd
gedienstig, altijd galant. Hij sprak steeds op een vleiend vragenden toon,
zelfs als hij iets positiefs antwoordde, zeker een beleefde
voorzorgsmaatregel om, als het noodig was, zijne woorden terug te
trekken.

De andere, Yama-saki-Yosogi, was van middelbaren leeftijd. Hij hield
zich niet op met gedienstigheid of galanterie, deed zijn werk als een
paard, als een machine, zonder te spreken en liet ook ieder voor zich
zelf zorgen.
Weldra hadden zij een kom dampende rijst met in olie gekookte
groente verorberd, waarop geluiden volgden, die wij onder den naam
boeren onzen kinderen verbieden, maar die integendeel bij de
Japanners voor heel "comme il faut" doorgaan, zoo iets als eene
betuiging, dat het eten hun goed gesmaakt heeft. Onze oude vriend had
het zeer ver gebracht in deze soort van beleefdheid, zoo niet in andere,
en werd klaarblijkelijk om dat talent gerespecteerd, misschien benijd.
Elken keer, als hij met een soort trots zoo'n "driedekker" liet
ontsnappen, konden wij niet nalaten te lachen, wat de Japanners, die
onze reden van vroolijkheid niet begrepen, slechts versterkte in hunne
meening, dat alle Europeanen gek zijn.
Vroeg legden wij ons ter ruste tusschen de fetongs op den vloer, onder
den beschermenden blik der Godin Amaterasu, wier verguld houten
beeld glansde tusschen een onnoemlijk aantal papieren kakemono's, die
als vaandeltjes van den zolder afhingen en waarop in oneindige
herhaling de Fuji-yama gestiliseerd afgebeeld stond.
Het was een heerlijke morgen, toen wij om vijf uur onze oogen
openden en de zon over het woud zagen opkomen. De tempel was
gebouwd op een soort opengekapt terras, van waar we een prachtig
uitzicht hadden over het uitgestrekte bosch, welks boomtoppen, zoover
het oog reikte, in de diepte verdwenen.
Witte wolken zeilden ver beneden
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 16
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.