Heele heuvels van versleten waradji's voor de deur
bewezen, hoeveel vrome of nieuwsgierige zielen dezen moeielijken
weg vóór ons afgelegd hadden.
En wij hervatten met nieuwen moed onzen tocht.
De zon begon warm te worden, doch in de schaduw was het ijzig koud,
en wij gingen langs uitgestrekte bergkloven, waar de sneeuw den
heelen zomer niet gesmolten was.
Een eenzame pelgrim op zijn terugweg ging ons op eenigen afstand
voorbij, niet langs een zig-zagpad, doch in rechte lijn naar beneden. In
een wolk van stof stoof hij neer en leek in zijn fladderende kimono op
een lichtblauwe kapel, zooals hij daar in een vaart neerdaalde langs de
reusachtige helling.
Toen wij 's morgens begonnen, dachten wij: als wij maar eerst Hoeizan
voorbij zijn, d.i. een zijkrater, die van de Zuid-oostzijde gezien eene
leelijke buil lijkt dicht bij den top, dan zijn we ons doel nabij!
Nu waren we Hoeizan nabij, doch het was, alsof eene daemonische
macht den top steeds hooger en hooger maakte, naarmate wij opstegen.
Het was alsof wij niet vooruitkwamen. En toch zwoegden wij steeds
verder op, bijna loodrecht. Ten laatste was er geen pad meer te zien.
Groote rotsblokken lagen als op elkaar gestapeld en hiertusschen en
over moesten wij onzen weg vinden. Het ging soms op handen en
voeten. Het werd als een koortsdroom, een nachtmerrie--al die
steenen.--Niets dan steenen, beneden zich en om zich heen; en keek
men naar boven, in de hoop eindelijk den top te zien, dan bleek het, dat
die groote steen, dien men voor den laatsten hield, nog een langen weg
verborg over en tusschen steenen.
Op één oogenblik zeeg ik neer, uitgeput. Ik had zelfs geen kracht meer
mijn stok vast te houden. Of ik daar zou sterven of den heelen berg
afrollen, het was me absoluut onverschillig, als ik maar niet verder naar
boven behoefde te klimmen over die steenen!--Doch een paar minuten
rust in die prikkelende lucht herstelde wonderlijk de krachten en
eindelijk, om half één, kwamen we op den top.
Een heel gezelschap pelgrims, onze kamergenooten van den vorigen
nacht, stonden bij het hutje en de uit ruw hout vervaardigde heilige
poort. Zulk een poort, soms uit kostbaar brons gegoten, heet "toriï",
afgeleid van "tori"-vogel, naar de heilige tempelduiven, die er gaarne in
nestelen. Zulk een toriï staat echter niet alleen vóór tempels, doch op
alle plaatsen die eene reputatie van heiligheid hebben.
Voor een cent per persoon ontvingen de pelgrims den stempel van een
priester, als bewijs, dat zij den heiligen top bereikt hadden. Wij lieten
dat bewijs drukken op onze stokken en moesten, zooals altijd
Europeanen in Japan, het driedubbele betalen. De vrome priesters
vergaten in hunne heiligheid dat kleine voordeeltje niet.
Wij zetten ons aan den kraterrand en zagen neer in den twee Eng.
mijlen wijden en eenige duizenden voet diepen krater. Zoo moet het er
wel op de maan uitzien; groote bruine lavabrokken, hier en daar nog
zwart verbrand, overal steenige doodschheid zonder het minste teeken
van leven, geen grassprietje, geen insectje--en eene bijtende koude.
Welk geweldige krachten moeten er in haar geboortestond gewerkt
hebben in het binnenste der aarde, om zulk een machtigen vulkaan te
doen ontstaan en door zulk eene hoogte dood en verwoesting te
verspreiden over hare eigen oppervlakte!
Ik had er behoefte aan mij om te wenden en neer te zien op het
heerlijke, groen-begroeide panorama aan den voet van den berg, dat
zich met nog wijder horizon dan te voren aan onze oogen vertoonde.
Hier hadden de vulkanische krachten geen uitwerking gehad, of de tijd
had de wonden geheeld en de verwoestingen overdekt met een
weelderigen plantengroei.
Doch wij waren vermoeid en hongerig en deze tegenstanders van
schoonheidsindrukken dreven ons naar Fuji-yama's grooten tempel,
tegelijk hôtel, een nieuw houten gebouw, dat door ingezameld geld van
Europeanen in Yokohama tot stand is gekomen.
Hier openden wij onze valiezen en zouden wij een feestmaal houden;
Duitsche zuurkool met saucijsjes, brood met Hollandsche boter en
Gruyère kaas, Fransche vruchten op water, daarbij ijskoude
Liebfraumilch, smaakte uitstekend; waarna wij ons uitstrekten tusschen
de in Japan gebruikelijke gewatteerde dekens, die men intusschen op
den vloer had uitgespreid, en twee uren lang den slaap des
rechtvaardigen sliepen.
Toen wij om de rekening vroegen, kwam een Europeesch gekleede
Japanner, priester of welke waardigheid hij anders mocht bekleeden,
glimlachende en buigende naar ons toe en vertelde, dat hier niet betaald
kon worden, want dat gastvrijheid de eenige drijfveer was, maar dat hij
eene kleine gave voor de instandhouding van den tempel niet zou
versmaden. We gaven drie yen = f 3.75.
Doch op het oogenblik, dat we zouden vertrekken, werd ons toch door
een anderen glimlachenden gentleman een niet bescheiden rekening
gepresenteerd voor een flesch bier en rijst voor de koelies!
Alweer beetgenomen door die leugenachtige sluwe menschen, voor
wier streken men altijd op zijn hoede moet zijn.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.