De beklimming van den Fuji-yama | Page 4

J. Philipson-Radersma
ons heen gestrooid te hebben; onze

kamergenooten zagen er uit, alsof deze maatregel niet overbodig zou
blijken. Het was een eigenaardig tooneel; een niet al te ruim vertrek, uit
ruwe balken en planken samengetimmerd, met geen andere opening
dan de deur en schaars verlicht door een walmend petroleumlampje. Ik
telde de menschen, die in deze niet heel frissche atmosfeer den nacht
zouden doorbrengen en was tot negentien gekomen, toen plotseling
onder gelach van alle anderen nog een hoofd opdook uit den chaos van
dekens.
Ons avondmaal bestond uit meegebracht brood en conserven en deze,
zoowel als onze minste handelingen, wekten de algemeene
nieuwsgierigheid op en lange beraadslagingen werden gehouden, wat
voor landslieden wij toch wel zouden zijn.
Met de valiezen als hoofdkussen probeerden wij wat te slapen, doch dat
gelukte ons niettegenstaande onze vermoeidheid niet. Des te beter
echter aan onze koelies, die weldra naast elkaar lagen te snorken,
nieuwe krachten verzamelende voor den volgenden dag.
Om twaalf uur 's nachts meldde zich nog een reisgezelschap van zes
personen aan en ook deze vonden plaats om hunne vermoeide leden uit
te strekken. Nu zouden er toch niet meer schapen in het hok kunnen, al
waren zij nog zoo mak.
Twee uur later begon onze gastheer vuur aan te leggen en rijst te koken.
De weelde van een schoorsteen of iets dergelijks bezat de hut niet,
zoodat die weldra gevuld was met een scherpen houtrook, die onze
oogen deed stroomen van tranen.
Nu stond het heele gezelschap op, onze koelies niet dan nadat wij ze
met moeite wakker geschud hadden, en maakte toilet, d.w.z. bond de
slobkousen en waradji's aan.
De Japanners kregen ieder een porceleinen kom met rijst, die zij in
ongelooflijk korten tijd ledigden, groote brokken rijst met de houten
pinnen naar binnen duwende. Toen waren zij voor den aftocht gereed.
Wij lieten ze eerst allen vertrekken, dronken in kalmte onze koffie en
begaven ons toen ook op weg.

Het was drie uur in den morgen; een ijzige wind woei van Fuji's top,
waarachter de maan reeds neergedaald was. Doch de sterren fonkelden
met een ongewonen glans. De zuiver ijle lucht deed ze grooter schijnen
en minder ver-af,--of ons dichter bij--meer een deel uitmakende van het
eene groote heelal.
Bergopwaarts ging het, in den snerpenden wind, langs het kronkelende
pad over zwart lavagruis en steenen. De koelies met onze valiezen op
den rug, gingen ons voor, regelmatig, met gebogen knieën, gestadig, als
machines die gewoon waren aan dat werk.
Langzamerhand begon het te lichten in het Oosten en de sterren
verloren haren glans. De horizon vertoonde een heerlijk kleurenspel,
dat voortdurend veranderde, zich voortdurend uitbreidde. De zon zelf
was nog onzichtbaar, doch reeds konden wij om ons zien en van onze
hoogte van 7 à 8000 voet neerzien. Het landschap beneden ons was
geheel overdekt met wolken en vertoonde zich hier als een uitgestrekt
sneeuwveld, daar als een bevroren waterval of eene betooverde oceaan,
waarvan de schuimende golven tot verstijfde stilte gedoemd waren.
Zóó stel ik mij voor moet de wereld er uitgezien hebben, toen volgens
de Ouden God sprak: "Er zij licht!"
En te midden van gloeiend oranje verscheen de zonneschijf boven den
horizon, en schoot hare lichtende stralen naar alle zijden. Fuji's top
verguldde zich en, alsof kostbare verfstof langs zijne zijden neervloeide
naarmate de zon hooger rees, kleurde zich de helling binnen weinige
minuten met een schitterenden rooden goudglans.
Een verkwikkende warmte stroomde door de atmospheer.
In Yokohama had men nu misschien regen, in elk geval eene bewolkte
lucht en hier, ver boven alle wolken, genoten wij den heerlijksten
zonneschijn.
Wij zwoegden verder opwaarts, steeds omkijkende naar het schouwspel
beneden ons.

Machtige stralenbundels drongen door de wolkenlaag heen,
verscheurden haar en brachten haar in beweging. Het was een grootsch
schouwspel, dat bijna niet met woorden te beschrijven is. Naarmate de
lucht verwarmd werd, rolden de wolken wild over elkaar heen,
verhieven zich tot reusachtige zuilen en werden met een woeste vaart
als opgezogen door de reeds warmere lavahellingen van Fuji.
Ten laatste lag wolkenloos een onvergelijkelijk panorama beneden ons
uitgebreid. Het Hakone- en Tutatzugebergte, waarin toch toppen zijn
van aanzienlijke hoogte, gelijken heuveltjes; de Fuji-kawa, de rivier,
die wij zouden afvaren op onze terugreis, kronkelde zich als een
zilveren slang tusschen hare hooge, begroeide oevers; wij zagen
duidelijk de spoorwegbrug bij Iwabuchi; Yokohama en Tokijo konden
wij onderscheiden; groote bergmeren lagen als paarlemoeren schelpen
tusschen het groen verborgen en de Stille Oceaan vormde haar bochten
schijnbaar in onze onmiddellijke nabijheid.
Steeds verder ging het opwaarts, steeds moeilijker werd de bestijging.
Zonder de reine koude berglucht zou het eene onmogelijkheid geweest
zijn. Hoe onze koelies die zware pakken konden optorsen?! Toch kostte
de wandeling hun blijkbaar niet eens zooveel moeite als ons, die niets
te dragen hadden. Als we eene hut in het gezicht kregen, was dat eene
nieuwe aansporing.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 16
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.