Toen hij zijn wee eenigszins had uitgestort en wat verlichting had
gevonden in de zekerheid, dat zijn arme vader nog leefde, sprong de
jongeling op en riep met de dreigende vuist tot den baanwachter:
"Gij, gij zijt de schuld van dit bloedig ongeluk! Laffe luiaard, waarom
hieldt gij de barreelen niet gesloten? Ondankbare, wij hebben u niets
dan goed gewild en goed gedaan ... en zoo beloont gij ons!
"Moest mijn arme vader bezwijken, gij, gij zoudt hem hebben
vermoord!"
"Mijnheer Frederick, ik vergeef u deze wreede beschuldiging,"
antwoordde Jan Verhelst treurig, doch kalm. "Ik begrijp uwe wanhoop;
de smart verblindt u. Ik heb mijnen plicht gedaan; mijn geweten is
zuiver. Uw schrikkelijk verdriet ontrukt mij tranen van medelijden,
mijnheer; maar uwe verdenking kwetst mij niet."
Eenige vrienden hadden den jongen heer Vereecken achteruitgetrokken
en poogden hem te bedaren.
Intusschen hieven een tiental mannen de draagbaar van den grond en
stapten er mede weg.
"Gij, Jan Verhelst, moet ons volgen om op het gemeentehuis uwe
verklaring af te leggen," zeide de burgemeester.
"Onmogelijk, ik mag niet," wedersprak de baanwachter. "Binnen een
uur komt er een koopwarentrein voorbij; ik moet op mijnen post staan."
"In naam der wet, ik gebied het u!"
"Ik wil u wel gehoorzamen, heer burgemeester," antwoordde Jan
Verhelst, "indien gij hier vóór getuigen de verantwoordelijkheid van
alwat er kan geschieden op u neemt. Anders moet ik volstrekt
weigeren."
De burgemeester bedacht zich eene wijl.
"Inderdaad," zeide hij, "de ijzeren weg kan niet zonder bewaking
blijven. Wij zullen morgen het verslag dezer zaak opstellen en het u
doen onderteekenen."
Hij neigde zich naar den veldwachter, die nevens hem stond, en
fluisterde hem in het oor:
"Gij gaat oogenblikkelijk naar de stad, om den procureur des konings
kennis te geven van hetgeen hier is geschied."
"Begrepen, mijnheer," mompelde de veldwachter bevestigend.
De burgemeester en de grootste hoop der omstanders volgden den
treurigen stoet, die den gewonden notaris naar zijne woning vergezelde.
"Kom, Mie-Wanna, heb moed," zeide de baanwachter tot zijne vrouw.
"Ga nu bij de kinderen in den waggon en ween niet langer; het kan er
toch niet aan helpen. Wij hebben er geene schuld aan; dit moet ons
sterk maken tegen de verdenking der lieden. Ik kan niet met u naar
binnen; want ik moet de baan op eene groote lengte onderzoeken, om
mij te verzekeren dat nergens iets op de sporen ligt."
Hij leidde zijne bedrukte vrouw naar den waggon en begaf zich met
zijne lantaarn aan de hand langs de sporen. Wel had hij redenen om dit
onderzoek met aandacht en zorg te volbrengen, want op twee of drie
plaatsen vond hij stukken hout van de verbrijzelde tilbury dwars op het
spoor liggen.
Het duurde lang, eer hij de overtuiging had bekomen, dat de baan
gansch vrij was. Dan echter keerde hij nog niet naar zijne vrouw. Hij
bleef met de armen gekruist nevens het spoor staan en overwoog in
eenzaamheid zijnen toestand en de gevolgen, welke er voor hem
konden uit voortspruiten.
Hoe hij ook tegen angst en verschriktheid worstelde, het hoofd zonk
hem eindelijk op de borst en een pijnlijke zucht ontsnapte hem. Hij was
zoo gelukkig met zijnen nederigen post! Rondom hem groeiden de
vruchten van zijnen arbeid zoo welig. Hier vond zijn zoon Sander eene
goede school; hier leefde hij met zijne kinderen in vrede en zonder
nood. Ging hij dit alles niet verliezen? Zou het bestuur van den ijzeren
weg zijne verrechtvaardiging wel gelooven? Het kostte den klerken der
bureelen toch maar ééne pennestreek, om eenen armen bediende af te
zetten en in ellende te dompelen.
Hij meende wel eenigen troost te zoeken in de gedachte, dat men niet
zoo licht zou omspringen met het bestaan van eenen huisvader, die zijn
leven had gewaagd en eene hand verloren om een mensch van een
zekeren dood te redden ... maar wie kon het weten nogtans? En indien
hij eens waarlijk werd afgezet? Wat zou er dan van zijne blinde moeder
en van zijne arme kinderkens geworden? Hij, met ééne hand, kon niet
werken. Bedelen, zij zouden bedelen? Zijn goede zoon Sander zou de
hand uitsteken, o God!
Hij stond daar nog in zijne smartelijke overwegingen bedolven, toen
zijn uurwerk hem zeide, dat het tijd was om de barreelen te gaan
sluiten.
Eene lange wijl daarna reed de koopwarentrein voorbij.
Jan Verhelst ging met tragen, aarzelenden stap naar den waggon en
poogde onderwege zich zelven wat moed in te spreken. De angst, die
hem ontstelde, mocht hij zijner vrouw en zijner blinde moeder niet
mededeelen. Zijn plicht was, zich sterk te houden en gerustheid te
veinzen; want moest hij haar zeggen, dat hij vreesde zijnen post te
verliezen, zij zouden den waggon met hare weeklachten vervullen en
dus, ongegrond misschien, zich zelven martelen en den slaap der
kinderen storen.
Met dit besluit doofde hij zijne
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.