De baanwachter | Page 7

Hendrik Conscience
om den burgemeester, om bijstand! Loop naar de Olifant. Het is
nauwelijks tien uren,--daar zult gij misschien den dokter, den
burgemeester of andere heeren vinden. Maak lawijd, wek de lieden
onderwege. Verkondig het ongeluk dat zij ons ter hulp komen. Ik vlieg
over en weder naar den waggon, om grootmoeder en de kinderen gerust
te stellen."
De vrouw was reeds verre weg, toen hij deze laatste woorden riep en
zelf ter zijde door de duisternis sprong.
Hij vond de blinde met den jongen Sander in de armen, ontsteld en
bleek, den hemel haren doodelijken angst klagende.
"Moeder, blijf toch rustig en doe de kinderen zoo niet schrikken," zeide
hij.
Maar bij het hooren zijner stem hief zij juichend de handen in de
hoogte en riep met blijdschap uit:
"Jan, Jan, gij zijt het! Ha, gij leeft! God zij gezegend! Ik meende, dat
gij dood waart...."

"Zwijg, moeder lief, ik heb geenen tijd om veel te spreken," zeide hij.
"Waak over de kinderen en doe ze in hun bed blijven. Ons dreigt geen
gevaar. Er is een ander ongeluk gebeurd: de tilbury van den notaris is
door den sneltrein overreden geworden. Mr. Vereecken en zijn knecht
zijn erg gewond. Ik moet terug om hulp te brengen. Dat niemand uit
den waggon gaat zonder mijne toelating."
Hij keerde weder naar het wachthuisje.
Het tempeest was grootendeels voorbijgedreven; want alhoewel het nog
sterk regende, kon men reeds aan den verren horizont eenige sterren
zien glinsteren.
Jan Verhelst wist niet wat hij doen kon om den notaris te helpen. Zijn
hoofd met koud water wasschen, belette het bloed niet te vloeien.
Eindelijk neep hij met de vingeren de opene wonde en hield ze zoo
dicht gesloten als hem mogelijk was. Dan bleef hij roerloos over het
lichaam gebogen en bevochtigde het hoofd zijns weldoeners met eenen
vloed stille tranen.
Weinig tijds was hij alleen gebleven, toen reeds de dokter, de
burgemeester en wel tien of twaalf voorname inwoners kwamen
toegeloopen.--Mie-Wanna had eenigen hunner in de Olifant gevonden
en de andere onderwege de erge tijding toegeroepen. Onmiddellijk
volgden vele lieden uit het dorp, en het wachthuis was welhaast
omringd van eene nieuwsgierige en verschrikte menigte.
De dokter was bezig met het hoofd van den notaris te verbinden en te
onderzoeken, of hij nog andere wonden had ontvangen.
Eenige lieden hadden de lantaarn van den baanwachter gegrepen en
zochten de verstrooide leden van den koetsier bijeen, om ze volgens
bevel van den burgemeester naar het doodenhuisje te dragen.
Onderwijl werd er geklaagd en gepraat over het schromelijk ongeluk en
de wijze, waarop het voorgevallen was. Iedereen ondervroeg den
baanwachter en wilde weten, hoe het mogelijk was, dat eene tilbury op
de sporen geraakte, wanneer de barreelen gesloten waren. Hij kon hun

daarvoor geene verklaring geven en herhaalde slechts, dat hij zijnen
plicht had gedaan en de sluitboomen had toegeschoven. Velen schenen
hem te gelooven; maar de meesten toch haalden twijfelende de
schouders op of schudden in bedenking het hoofd.
Bovenal betuigde de burgemeester een kwetsend mistrouwen. Dat Jan
Verhelst tot dan bij iedereen voor een eerlijk man en een waakzaam
bediende had doorgegaan, wist hij wel; maar hoe kwam het nu, dat hij
en zijne vrouw in tranen smolten en van verschriktheid schier niet
konden spreken? Zeker, de notaris was hun een vriend; maar dit
verklaarde hunnen eindeloozen angst niet. Slechts een schuldig
geweten kon zoo diep ontsteld zijn, meende hij. Daar hij evenwel een
voorzichtig wethouder was, zeide hij tot slot zijner ondervraging:
"Wij zullen de zaak onderzoeken, en de waarheid zal ongetwijfeld aan
den dag komen. Tot dan mag men niemand schuldig wanen."
En hij voegde daar binnensmonds voor zich zelven bij:
"Hoe kan eene tilbury op de sporen geraken, als de barreelen gesloten
zijn? De notaris zal het ons wel weten te zeggen, zoohaast hij de spraak
terugkrijgt."
Maar de arme notaris lag nog altijd even gevoelloos. Zonder de hijging
zijner borst zou men zeker gemeend hebben, dat er geen sprankel van
leven meer in hem bleef.
Nu de dokter zijn werk had verricht, zeide hij, dat men middel moest
zoeken om den notaris naar zijn huis te doen dragen. Eene berrie had
men niet bij de hand; maar de baanwachter, die ondanks zijne smart
nog een klaar besef van den toestand had behouden, hief de deur van
het wachthuis uit hare hengsels.
"Daar is eene baar," zeide hij; "leg Mr. Vereecken er op met mijn bed
en draag hem voorzichtig naar huis."
Zijn goede raad werd gevolgd.... Men meende het wachthuis te verlaten,
maar daar kwam nu eensklaps Mr. Frederic, de oudste zoon van den

notaris, onder het slaken van verscheurende angstkreten, toegeloopen.
De ongelukkige jongeling liet zich op het lichaam zijns vaders
nedervallen en weende en klaagde en huilde zoo smartelijk, dat elks
hart van ontroering klopte en veler oogen tranen van medelijden
ontsprongen.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 31
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.