De baanwachter | Page 8

Hendrik Conscience
wedersprak de baanwachter. "Binnen een uur komt er een koopwarentrein voorbij; ik moet op mijnen post staan."
"In naam der wet, ik gebied het u!"
"Ik wil u wel gehoorzamen, heer burgemeester," antwoordde Jan Verhelst, "indien gij hier vóór getuigen de verantwoordelijkheid van alwat er kan geschieden op u neemt. Anders moet ik volstrekt weigeren."
De burgemeester bedacht zich eene wijl.
"Inderdaad," zeide hij, "de ijzeren weg kan niet zonder bewaking blijven. Wij zullen morgen het verslag dezer zaak opstellen en het u doen onderteekenen."
Hij neigde zich naar den veldwachter, die nevens hem stond, en fluisterde hem in het oor:
"Gij gaat oogenblikkelijk naar de stad, om den procureur des konings kennis te geven van hetgeen hier is geschied."
"Begrepen, mijnheer," mompelde de veldwachter bevestigend.
De burgemeester en de grootste hoop der omstanders volgden den treurigen stoet, die den gewonden notaris naar zijne woning vergezelde.
"Kom, Mie-Wanna, heb moed," zeide de baanwachter tot zijne vrouw. "Ga nu bij de kinderen in den waggon en ween niet langer; het kan er toch niet aan helpen. Wij hebben er geene schuld aan; dit moet ons sterk maken tegen de verdenking der lieden. Ik kan niet met u naar binnen; want ik moet de baan op eene groote lengte onderzoeken, om mij te verzekeren dat nergens iets op de sporen ligt."
Hij leidde zijne bedrukte vrouw naar den waggon en begaf zich met zijne lantaarn aan de hand langs de sporen. Wel had hij redenen om dit onderzoek met aandacht en zorg te volbrengen, want op twee of drie plaatsen vond hij stukken hout van de verbrijzelde tilbury dwars op het spoor liggen.
Het duurde lang, eer hij de overtuiging had bekomen, dat de baan gansch vrij was. Dan echter keerde hij nog niet naar zijne vrouw. Hij bleef met de armen gekruist nevens het spoor staan en overwoog in eenzaamheid zijnen toestand en de gevolgen, welke er voor hem konden uit voortspruiten.
Hoe hij ook tegen angst en verschriktheid worstelde, het hoofd zonk hem eindelijk op de borst en een pijnlijke zucht ontsnapte hem. Hij was zoo gelukkig met zijnen nederigen post! Rondom hem groeiden de vruchten van zijnen arbeid zoo welig. Hier vond zijn zoon Sander eene goede school; hier leefde hij met zijne kinderen in vrede en zonder nood. Ging hij dit alles niet verliezen? Zou het bestuur van den ijzeren weg zijne verrechtvaardiging wel gelooven? Het kostte den klerken der bureelen toch maar ééne pennestreek, om eenen armen bediende af te zetten en in ellende te dompelen.
Hij meende wel eenigen troost te zoeken in de gedachte, dat men niet zoo licht zou omspringen met het bestaan van eenen huisvader, die zijn leven had gewaagd en eene hand verloren om een mensch van een zekeren dood te redden ... maar wie kon het weten nogtans? En indien hij eens waarlijk werd afgezet? Wat zou er dan van zijne blinde moeder en van zijne arme kinderkens geworden? Hij, met ééne hand, kon niet werken. Bedelen, zij zouden bedelen? Zijn goede zoon Sander zou de hand uitsteken, o God!
Hij stond daar nog in zijne smartelijke overwegingen bedolven, toen zijn uurwerk hem zeide, dat het tijd was om de barreelen te gaan sluiten.
Eene lange wijl daarna reed de koopwarentrein voorbij.
Jan Verhelst ging met tragen, aarzelenden stap naar den waggon en poogde onderwege zich zelven wat moed in te spreken. De angst, die hem ontstelde, mocht hij zijner vrouw en zijner blinde moeder niet mededeelen. Zijn plicht was, zich sterk te houden en gerustheid te veinzen; want moest hij haar zeggen, dat hij vreesde zijnen post te verliezen, zij zouden den waggon met hare weeklachten vervullen en dus, ongegrond misschien, zich zelven martelen en den slaap der kinderen storen.
Met dit besluit doofde hij zijne lantaarn uit en beklom den trap van den waggon.

II
Des anderendaags, bij het eerste licht der rijzende zon, waren de baanwachter en zijne vrouw in den waggon gezeten en hielden roerloos en zwijgend het hoofd op de borst gebogen.
Gedurende den nacht hadden zij waarschijnlijk met stille stem zoolang en zooveel over het droeve voorval gesproken, dat zij nu elkander niets meer te zeggen wisten. Beiden zagen er zeer bedrukt en neerslachtig uit.
Jan Verhelst hield de oogen gesloten en veinsde te slapen, om aan de angstige vragen zijner vrouw te ontsnappen, indien zij hare smartelijke bedenkingen wilde vernieuwen.
Eindelijk stond hij op en verliet den waggon, om, zooals hij zeide, de baan nog eens te onderzoeken en den eersten morgentrein af te wachten.
Hij begon de stukken van de tilbury wat meer tegen de haag te schikken en arbeidde lang met zijne spade, om den grond gelijk te maken en alle sporen van wanorde, alsook de afschrikkelijke bloedvlekken te doen verdwijnen.
Allengs kwamen vele dorpelingen ter plaatse; zij keken nieuwsgierig op het doode paard en overlaadden den baanwachter met vragen. Hij antwoordde aan allen, dat hij de barreelen had gesloten en niet wist hoe het ongeluk
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 30
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.