spreken," zeide hij. "Waak over de kinderen en doe ze in hun bed blijven. Ons dreigt geen gevaar. Er is een ander ongeluk gebeurd: de tilbury van den notaris is door den sneltrein overreden geworden. Mr. Vereecken en zijn knecht zijn erg gewond. Ik moet terug om hulp te brengen. Dat niemand uit den waggon gaat zonder mijne toelating."
Hij keerde weder naar het wachthuisje.
Het tempeest was grootendeels voorbijgedreven; want alhoewel het nog sterk regende, kon men reeds aan den verren horizont eenige sterren zien glinsteren.
Jan Verhelst wist niet wat hij doen kon om den notaris te helpen. Zijn hoofd met koud water wasschen, belette het bloed niet te vloeien. Eindelijk neep hij met de vingeren de opene wonde en hield ze zoo dicht gesloten als hem mogelijk was. Dan bleef hij roerloos over het lichaam gebogen en bevochtigde het hoofd zijns weldoeners met eenen vloed stille tranen.
Weinig tijds was hij alleen gebleven, toen reeds de dokter, de burgemeester en wel tien of twaalf voorname inwoners kwamen toegeloopen.--Mie-Wanna had eenigen hunner in de Olifant gevonden en de andere onderwege de erge tijding toegeroepen. Onmiddellijk volgden vele lieden uit het dorp, en het wachthuis was welhaast omringd van eene nieuwsgierige en verschrikte menigte.
De dokter was bezig met het hoofd van den notaris te verbinden en te onderzoeken, of hij nog andere wonden had ontvangen.
Eenige lieden hadden de lantaarn van den baanwachter gegrepen en zochten de verstrooide leden van den koetsier bijeen, om ze volgens bevel van den burgemeester naar het doodenhuisje te dragen.
Onderwijl werd er geklaagd en gepraat over het schromelijk ongeluk en de wijze, waarop het voorgevallen was. Iedereen ondervroeg den baanwachter en wilde weten, hoe het mogelijk was, dat eene tilbury op de sporen geraakte, wanneer de barreelen gesloten waren. Hij kon hun daarvoor geene verklaring geven en herhaalde slechts, dat hij zijnen plicht had gedaan en de sluitboomen had toegeschoven. Velen schenen hem te gelooven; maar de meesten toch haalden twijfelende de schouders op of schudden in bedenking het hoofd.
Bovenal betuigde de burgemeester een kwetsend mistrouwen. Dat Jan Verhelst tot dan bij iedereen voor een eerlijk man en een waakzaam bediende had doorgegaan, wist hij wel; maar hoe kwam het nu, dat hij en zijne vrouw in tranen smolten en van verschriktheid schier niet konden spreken? Zeker, de notaris was hun een vriend; maar dit verklaarde hunnen eindeloozen angst niet. Slechts een schuldig geweten kon zoo diep ontsteld zijn, meende hij. Daar hij evenwel een voorzichtig wethouder was, zeide hij tot slot zijner ondervraging:
"Wij zullen de zaak onderzoeken, en de waarheid zal ongetwijfeld aan den dag komen. Tot dan mag men niemand schuldig wanen."
En hij voegde daar binnensmonds voor zich zelven bij:
"Hoe kan eene tilbury op de sporen geraken, als de barreelen gesloten zijn? De notaris zal het ons wel weten te zeggen, zoohaast hij de spraak terugkrijgt."
Maar de arme notaris lag nog altijd even gevoelloos. Zonder de hijging zijner borst zou men zeker gemeend hebben, dat er geen sprankel van leven meer in hem bleef.
Nu de dokter zijn werk had verricht, zeide hij, dat men middel moest zoeken om den notaris naar zijn huis te doen dragen. Eene berrie had men niet bij de hand; maar de baanwachter, die ondanks zijne smart nog een klaar besef van den toestand had behouden, hief de deur van het wachthuis uit hare hengsels.
"Daar is eene baar," zeide hij; "leg Mr. Vereecken er op met mijn bed en draag hem voorzichtig naar huis."
Zijn goede raad werd gevolgd.... Men meende het wachthuis te verlaten, maar daar kwam nu eensklaps Mr. Frederic, de oudste zoon van den notaris, onder het slaken van verscheurende angstkreten, toegeloopen.
De ongelukkige jongeling liet zich op het lichaam zijns vaders nedervallen en weende en klaagde en huilde zoo smartelijk, dat elks hart van ontroering klopte en veler oogen tranen van medelijden ontsprongen.
Toen hij zijn wee eenigszins had uitgestort en wat verlichting had gevonden in de zekerheid, dat zijn arme vader nog leefde, sprong de jongeling op en riep met de dreigende vuist tot den baanwachter:
"Gij, gij zijt de schuld van dit bloedig ongeluk! Laffe luiaard, waarom hieldt gij de barreelen niet gesloten? Ondankbare, wij hebben u niets dan goed gewild en goed gedaan ... en zoo beloont gij ons!
"Moest mijn arme vader bezwijken, gij, gij zoudt hem hebben vermoord!"
"Mijnheer Frederick, ik vergeef u deze wreede beschuldiging," antwoordde Jan Verhelst treurig, doch kalm. "Ik begrijp uwe wanhoop; de smart verblindt u. Ik heb mijnen plicht gedaan; mijn geweten is zuiver. Uw schrikkelijk verdriet ontrukt mij tranen van medelijden, mijnheer; maar uwe verdenking kwetst mij niet."
Eenige vrienden hadden den jongen heer Vereecken achteruitgetrokken en poogden hem te bedaren.
Intusschen hieven een tiental mannen de draagbaar van den grond en stapten er mede weg.
"Gij, Jan Verhelst, moet ons volgen om op het gemeentehuis uwe verklaring af te leggen," zeide de burgemeester.
"Onmogelijk, ik mag niet,"
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.