is, dat men wel meestal verschuivingen van omstreeks zes
meter gemeten, maar hier en daar ook kleinere waarden gevonden
heeft.
Het is uiterst merkwaardig dat die lijn, over bijna 400 mijlen, een zoo
zuiver rechte richting volgt. Overal ligt zij in een streek, waarin de
structuur der rotsen een geheel systeem van barsten uit oudere en
jongere tijden aanwijst, die telkens met verschuivingen gepaard gegaan
zijn. Of de lijn misschien veel langer is, weet men voorshands nog niet.
Naar het Noorden ligt hare verlenging geheel in zee, en zal het dus wel
niet mogelijk zijn haar te bestudeeren. Aan het zuidelijke uiteinde zijn
de gegevens nog onvoldoende. Zeker is het, dat de barst daar niet
ophoudt maar zich veel verder uitstrekt. Echter niet zuiver in het
verlengde der oorspronkelijke richting, maar óf met een ombuiging
landwaarts in, óf met een systeem van parallele, landwaarts in gelegen
barsten.
Hoe oud dit systeem van barsten is, weet men niet juist. Zeker is het dat
het zich over een groot gedeelte der quaternaire periode uitstrekt, dus
waarschijnlijk in zijn geheel jonger is dan de groep van barsten in de
heuvels achter Berkeley. Hoe groot bij elke beweging der aardschors de
verschuiving was, is eveneens moeilijk na te gaan, daar men in elke
barst slechts de som van alle verplaatsingen meten kan. Waarschijnlijk
gaf elke plotselinge verplaatsing een aardbeving, waarvan de intensiteit
overeenkwam met de grootte der verschuiving.
Om zich een denkbeeld van de oorzaken van zulk een scheur en dus
van een aardbeving te maken, kan men uitgaan van de volgende
beschouwingen. In de eerste plaats is deze aardbeving ten minste geen
gevolg van een vulcanische werking en hangt zij met geen uitbarsting
van eenigen vulcaan samen. Verder weet men dat de aarde voortdurend
afkoelt en daarbij inkrimpt. De schors is echter al koud genoeg; zij
ontvangt van het inwendige ongeveer evenveel warmte als zij naar
buiten afgeeft en krimpt dus niet geleidelijk met het inwendige in. Het
gevolg moet zijn, dat zij rimpels en plooien krijgt, evenals de schil van
een appel die langzaam indroogt. De rimpels zijn de hoofdlijnen der
gebergten. Maar de aardkorst is hard en bros, en niet zoo taai als een
appelschil. Het rimpelen zal dus gepaard gaan met barsten, die in
hoofdzaak evenwijdig met de rimpels en op of langs deze zullen loopen.
Zulke systemen van barsten vindt men in Californië langs alle
voorname bergruggen, en een blik op de kaart toont aan, dat zij in
groote trekken evenwijdig met de kust loopen. De opheffing der kust,
die in de jongste geologische tijden omstreeks 1000 voet bedragen
heeft, is een van die verschijnselen van rimpeling.
Moge nu ook het inwendige der aarde zeer geleidelijk afkoelen, de
harde schors volgt haar inkrimpen slechts met schokken en stooten. Die
schokken zijn de aardbevingen. Tusschen elke twee schokken volgt de
schors niet, of niet voldoende en ontstaat er dus een spanning, die
allengs toeneemt. Eindelijk wordt die spanning te groot, de rotsmassa's
kunnen niet langer weerstand bieden en breken. Een verschuiving is het
gevolg, en een opheffing of ten minste zeer aanzienlijke vermindering
der spanning. In de volgende periode neemt deze nu weer
langzamerhand toe, maar het is duidelijk, dat de gescheurde grond niet
meer een even grooten weerstand kan bieden als de ongescheurde.
M.a.w., veel vroeger en bij een veel kleiner spanning zal de oude barst
weer openscheuren en de spanning vereffenen. Zoo worden de barsten
allengs grooter en kunnen de verschuivingen, die telkens slechts enkele
meters bedragen, in den loop der eeuwen tot honderden van meters
aangroeien.
Deze geheele beschouwing leidt ons tot de voorstelling, dat de barsten
door de volle diepte van de vaste aardkorst heengaan. Dit punt kan men
niet rechtstreeks nagaan en wat men van de barst ziet is precies het
tegendeel. Deze is maar een meter diep, meest minder, zelden een
weinig meer. Op verschillende plaatsen heb ik in de barst gestaan, maar
overal was zij ondiep. Dit komt natuurlijk van het invallen van den
grond. Nergens loopt de barst door zuivere naakte rotsen, overal is de
bovengrond verweerd en kleiachtig, meer of minder hard. Die klei zakt
in en vult de barst, zoodat men nergens in de diepte kan zien. Toch
moet men aannemen, dat de barst ten minste een aantal mijlen diep is,
en het feit dat Santa Rosa, San Francisco en San José, die vele mijlen
ten oosten van de hoofdbarst liggen, verwoest zijn, bewijst natuurlijk
dat de barst niet eenvoudig een oppervlakkig verschijnsel kan zijn.
Onze tocht ging van Point Reyes langs den harden rijweg in de richting
van Inverness, dat op het schiereiland ligt. De weg gaat dus dwars door
het barsten-dal. Dit dal is laag en gedeeltelijk moerassig, terwijl in het
breede moeras hier en daar, in overlangsche richting, lage glooiende,
met gras begroeide heuvels loopen. Van het moeras loopt een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.