De Zuidster | Page 4

Jules Verne
dat heerlijk frisch zult vinden."
"Dat is allerliefst van u, juffrouw !"
"Maar ter zake; gij zult nimmer raden wat Dada, mijn struisvogel,
dezen morgen heeft ingeslikt," ging zij zonder verdere plichtpleging
voort. "Mijn ivoren maasbal!.... Ja, waarlijk, mijn ivoren maasbal!....
Die bal is nogal van omvang; gij kent hem wel, mijnheer Méré, ik
ontving hem rechtstreeks van het billard van New-Rush!.... Welnu die
slokop van een Dada heeft hem ingeslikt, alsof het een pil ware!....
Waarlijk, dat boosaardige dier zal mij vroeg of laat den dood nog
aandoen."
In het oog van miss Watkins blonk, terwijl zij dit verhaalde, een
vroolijke straal, die niet veel uitzicht opende op de verwezenlijking van
die naargeestige voorspelling, zelfs in langen tijd niet. Maar plotseling,
met de fijngevoeligheid der vrouwen zoo eigen, merkte zij de
stilzwijgendheid, die door haren vader en den jeugdigen ingenieur
betracht werd, alsook hun verlegen voorkomen in hare
tegenwoordigheid.
"Het is alsof ik de heeren stoor!" zeide zij. "Nu, zeg het maar, als gij
geheimen hebt, die ik niet hooren mag, dan zal ik heengaan!.... Ik heb
daarenboven niet veel tijd te verliezen. Ik moet mijn sonate studeeren,
voordat ik voor het middagmaal kan zorgen!.... Kom, ik ga.... gij zijt
heden niets gezellig, mijne heeren!.... Ik laat u dus op uw gemak
samenzweren!"
Zij was reeds buiten, maar kwam toch weer terug, en zeide toen met
bevallige maar toch hoogst ernstige stembuiging
"Mijnheer Méré, als gij mij over de zuurstof wilt ondervragen, dan ben
ik gereed. Ik heb reeds driemaal het betrekkelijk hoofdstuk in de
handleiding der scheikunde, die gij mij geleend hebt, gelezen, zoodat
"dat gasvormig, kleurloos, reuk- en smaakloos lichaam" hoegenaamd

geen geheim meer voor mij is!"
Daarop maakte miss Watkins eene bevallige buiging en verdween als
een ijl luchtverschijnsel. Een oogenblik later weerklonken de
akkoorden van een uitmuntende piano in een der vertrekken die het
meest verwijderd van de spreekkamer gelegen waren, en verkondigden
dat het jonge meisje geheel en al in hare muzikale oefeningen verdiept
was.
"Welnu, mijnheer Watkins," hernam Cyprianus, wien de liefelijke
verschijning zijn aanzoek in het geheugen teruggeroepen zou hebben,
wanneer hij in staat zoude geweest zijn dat te vergeten. "Welnu,
mijnheer Watkins, zult gij mij een antwoord op de vraag verleenen, die
ik de eer had tot u te richten?"
Mr. Watkins nam zijn pijp uit den mond, spoog met eene poging van
voornaamheid op den grond, hief het hoofd op en vroeg terwijl hij een
scherpen doordringenden blik op den jonkman wierp:
"Mijnheer Méré, hebt gij haar wellicht daarover gesproken reeds?"
"Waarover gesproken?.... Tot wie?"
"Wel wat gij straks zeidet.... tot mijne dochter?"
"Voor wien ziet gij mij aan, mijnheer Watkins?" hernam de jeugdige
ingeneur met eene hartstochtelijkheid, die geen twijfel omtrent zijne
oprechtheid toeliet. "Ik ben Franschman, mijnheer!..... Vergeet dat
niet!.... Dat wil zeggen, dat ik nimmer veroorloofd zou hebben met
mejuffrouw uwe dochter over een huwelijk te spreken, zonder
toestemming verworven te hebben!"
De blik van Mr. Watkins had zijne scherpte verloren, maar daarentegen
raakte thans zijne tong los.
"Dat 's uitstekend!.... Beste jongen! Ik verwachtte niets minder van uwe
bescheidenheid ten opzichte van Alice!" antwoordde hij op bijna
hartelijken toon. "Welnu, vermits ik vertrouwen in u kan stellen, zoo

zult gij mij uw woord geven, dat gij haar ook in de toekomst daarover
niet zult spreken!"
"Wat? ook niet in de toekomst? Wat beduidt dat, mijnheer?"
"Wel, eenvoudig dat dit huwelijk onmogelijk is en dat het 't beste zal
zijn, de hoop daarop in uwe papieren maar door te schrappen!" hernam
Mr. Watkins. "Mijnheer Méré, gij zijt een eerlijk jongmensch, een
volmaakt gentleman, een uitmuntend scheikundige, een uitstekend
professor, die eene groote toekomst voor zich heeft--daaraan twijfel ik
niet; maar gij zult mijne dochter niet hebben, om de eenvoudige reden,
dat ik andere plannen voor haar ontworpen heb."
"Maar, mijnheer Watkins!...."
"Dring niet verder aan!.... het zou overbodig zijn!...." hernam de
pachter. "Al waart gij hertog en pair van Engeland, dan nog zoudt gij
mij niet bevallen!.... Man, gij zijt zelfs geen Engelsch onderdaan, en gij
hebt mij met de meeste openhaartigheid medegedeeld, dat gij
hoegenaamd geen vermogen hebt. Kom, alle gekheid ter zijde, gelooft
gij ernstig, dat ik Alice opgevoed en haar de beste meesters van
Victoria en van Bloemfontein gegeven heb, zooals ik heb gedaan, om
haar, zoodra zij twintig jaren oud zoude zijn, af te staan, ten einde te
Parijs in de Universiteitsstraat op de derde verdieping te gaan leven met
een mijnheer, dien ik niet ken en wiens taal ik zelfs niet versta?.... Denk
toch na, mijnheer Méré, en stel u in mijne plaats!.... Vooronderstel, dat
jij de pachter John Watkins zijt, de eigenaar van de
Vandergaart-Kopjesmijn, en dat ik mijnheer Cyprianus Méré ben, een
jeugdig Fransch geleerde, wien men eene zending aan de Kaap heeft
opgedragen.... Vooronderstel, dat gij hier in deze spreekkamer in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 104
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.