De Zuidster | Page 3

Jules Verne
van twee bergen: den
Platberg en den Paardenberg, aan welker voet een scherp oog
rookzuilen, stofwolken en witte puntjes kan ontwaren, welke laatsten
hutten of tenten zijn, en rondom een gewriemel van levende wezens.
Het is daar in dat Veld, dat de diamant-placers, die in volle ontginning
zijn, aangetroffen worden. Daar ligt Du Toit's Pan, de New Rush, en de
rijkste van allen misschien, genaamd het Vandergaarts Kopje. Die
onoverdekte mijnen, welke bijna met de oppervlakte van den bodem
gelijk liggen, worden met den algemeenen naam van "dry diggings" of
droge mijnen bestempeld en hebben sedert het jaar 1870 voor eene

waarde van vier honderd millioen aan diamanten en andere kostbare
steenen opgeleverd. Die mijnen liggen vereenigd in eene streek, welker
omtrek ten naastenbij twee of drie kilometers bedraagt. Men kon ze
zeer goed met een kijker van uit de vensters der pachthoeve Watkins
waarnemen, die er slechts vier Engelsche mijlen [1] van verwijderd lag.
De naam van pachthoeve, zij hier ter loops gezegd, is eene zeer
oneigenlijke uitdrukking voor een gebouw van deze soort; want het was
onmogelijk, ook maar een spoor van plantenkweeking in den omtrek te
bespeuren. Mr. Watkins was, evenals alle andere zoogenaamde
pachters in dit gedeelte van Zuid-Afrika, eerder een herdersbaas, een
veefokker, een eigenaar van kudden runderen, geiten en schapen te
noemen dan de bestuurder eener landbouwonderneming.
Mr. Watkins had intusschen nog niet geantwoord op het verzoek, dat
door Cyprianus Méré zoo beleefd, maar ook zoo duidelijk mogelijk
uitgesproken was. Na eenige minuten gebezigd te hebben om na te
denken, ging hij eindelijk er toe over, om zijn pijp uit den mond te
nemen, en uitte hij de volgende meening, die blijkbaar slechts eene
verwijderde betrekking met het tegenwoordig vraagstuk had:
"Ik geloof dat er verandering van weer op til is, waarde heer. Nooit
heeft mijn podagra mij zoo doen lijden als hedenmorgen !"
De jeugdige ingenieur fronste de wenkbrauwen, boog een oogenblik
het hoofd ter zijde en moest zich geweld aandoen om niets van zijne
teleurstelling te doen blijken.
"Gij zoudt wellicht in uw belang handelen, wanneer gij den gin liet,
mijnheer Watkins," antwoordde hij, terwijl hij met een gebaar op de
aarden kruik wees, die door een vlijtig aanspreken van wege den
dronkaard voor meer dan drie kwart geledigd was.
"Den gin laten! Bij God! dat is een kostelijke ui." riep de pachter uit.
"Heeft de gin ooit kwaad aan een braven kerel berokkend?.... Ja, ik
weet wel wat gij wilt zeggen!.... Gij wilt mij dat recept opdreunen,
hetwelk een geneesheer voorschreef aan een lord-mayor die het pootje
had!.... Hoe heette die dokter ook weer?.... Abernethy, geloof ik!....

Wilt gij gezond zijn en blijven? vroeg hij aan zijn patient; leef dan van
een shilling daags en verdien dien met persoonlijken arbeid! Dat is fraai
en goed geleuterd! Maar ik vraag het u bij al wat heilig is, wanneer men
om gezond te zijn van de waarde van een shilling leven moest, waartoe
zou het dan dienen een vermogen te verwerven? Dat zijn zotte
leuterpraatjes, mijnheer Méré, die iemand van uw verstand geheel
onwaardig zijn!.... Dus praat daar niet meer over, wat ik u bidden
mag!.... Wat mij betreft, ik zou liever begraven willen zijn!.... Goed
eten, goed drinken, een lekkere pijp tabak en dat alles wanneer ik zulks
wensch, dan verlang ik niets meer ter wereld !.... En gij zoudt willen
dat ik daar afstand van deed?"....
"Wat mij betreft, ik ben er niet op gesteld!" antwoordde Cyprianus
openhartig. "Ik heb u slechts een gezondheids-voorschrift in
herinnering willen brengen, dat ik voor juist beschouw. Maar laten wij
dat onderwerp laten varen als het u onaangenaam is, mijnheer Watkins,
en tot het voornaamste doel van mijn bezoek terugkeeren."
Mr. Watkins, die straks zoo babbelachtig mogelijk was, verschool zich
weer in zijne stilzwijgendheid en blies zonder een woord te spreken
kleine rookwolkjes uit.
De deur ging in dit oogenblik open, en een jong meisje trad binnen, dat
een blaadje droeg waarop een glas stond.
Dit mooie kind, dat, getooid met de groote muts, welke de pachteressen
op het veld steeds dragen, bekoorlijk mocht heeten, was eenvoudig met
een japon van gebloemd linnen gekleed. Zij was negentien of twintig
jaren oud, had eene zeer witte tint van huid, daarbij een fraaien blonden
en fijnen haardos, groote blauwe oogen, een zachtzinnig en prettig
uiterlijk, en leverde zoo een beeld van gezondheid, bevalligheid en
goede luim.
"Goeden dag, mijnheer Méré," zeide zij in het Fransch, evenwel met
een lichten Britschen tongval.
"Goeden dag, juffrouw Alice," antwoordde Cyprianus Méré, die bij de
binnenkomst van het meisje opgestaan was en voor haar boog.

"Ik heb u zien aankomen, mijnheer Méré," hernam miss Watkins,
bevallig glimlachend waardoor hare fraaie tanden zichtbaar werden,
"en daar ik weet, dat gij den afschuwelijken gin van mijn vader niet lust,
breng ik oranjewater, en hoop, dat gij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 104
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.