lampen, die juist genoeg licht gaven om het
lugubere van deze plaatsen te laten zien. Een oude vrouw was bezig
stukken vleesch waarschijnlijk bestemd voor het avondeten, in pannen
te bakken. De keuken was behangen met het gewone keukengerei en
dichtbij zag men een bergplaats ruim voorzien van allerlei voorraad. De
keukenmeid was even over de zestig en in haar jeugd zeker erg blond
geweest, want hoewel zij nu wit was, hadden hare haren toch nog
eenige nuancen van de vorige kleur behouden. Haar gelaat was
olijfkleurig, zij had een puntige opgewipte kin en erg invallende lippen;
een groote arendsneus boog zich tot op haar mond en hare oogen waren
rood met purperen glans.
"Hier brengen wij je een jongeling," zei een van de ruiters tot deze
schoone engel der duisternis en zich vervolgens tot mij wendende en
ziende dat ik geheel bleek en ontdaan was van schrik, zeide hij:
"Vriendje, je behoeft voor niets bang te zijn, er zal je geen leed
hoegenaamd geschieden. Wij hadden een knechtje noodig om onze
keukenmeid een beetje te helpen; wij hebben jou ontmoet en dat is een
buitenkansje voor je. Gij komt hier in de plaats van een jongen, die
voor veertien dagen gestorven is. Hij had een zeer zwak gestel, maar gij
lijkt flinker en zult niet zoo gauw sterven. Weliswaar zult gij het
daglicht niet meer zien, maar ter vergoeding daarvoor zal het je hier aan
niets ontbreken. Gij zult je leven slijten met Leonarda, die een goede
vrouw is en gij zult alles hebben wat je hartje begeert. Ik zal je eens
laten zien, dat je hier niet bij arme lui bent." Daarop nam hij een fakkel
en gebood mij hem te volgen.
Hij bracht mij naar een kelder, waarin ik een groote menigte flesschen
zag en aarden potten, alle goed gesloten en vol uitmuntenden wijn.
Vervolgens leidde hij mij door verschillende vertrekken. In enkele
ervan waren stukken linnen opgestapeld, in andere stukken zijde.
Verder zag ik heel veel goud en zilver en allerlei vaatwerk met wapens
erop. Daarna bracht hij mij in een groot vertrek, dat verlicht werd door
drie vensters van gedreven koper en dat toegang gaf tot verschillende
andere kamers. Hier deed mijn geleider mij opnieuw allerlei vragen,
hoe ik heette, waarom ik Oviédo verlaten had en meer van dien aard en
toen ik ze alle beantwoord had, zeide hij tot mij: "Je bent een
zondagskind, Gil Blas, dat je juist ons getroffen hebt, nu je toch uit je
vaderstad waart vertrokken om eene goede betrekking te vinden. Ik heb
het je al gezegd, gij zult hier een heerenleventje leiden in weelde en
overvloed. Gij zult rollen door het goud en zilver. Bovendien zijt gij
hier absoluut veilig, want dit hol is zóó verborgen, dat de speurhonden
van de politie het wel nooit zullen ontdekken. Ik en mijn kameraden
alleen kennen den toegang. Ik ben kapitein Rolando en aanvoerder van
de geheele bende; de man dien gij bij mij hebt gezien, was een van de
manschappen."
HOOFDSTUK V
Waarom verscheidene andere dieven op het tooneel verschijnen en
welk aangenaam gesprek zij voerden.
Toen Rolando dit alles verteld had, verschenen er zes andere mannen in
de zaal. Het was de luitenant met vijf manschappen, allen beladen met
buit. Zij droegen twee groote draagkorven vol suiker, kaneel, peper,
vijgen, amandelen en rozijnen.
De luitenant begon te spreken tot den kapitein en zeide hem, dat hij die
manden met buit weggenomen had van een kruidenier van Benavente
en dat hij diens muilezel ook gestolen had. Na aldus rekening en
verantwoording van zijn tocht te hebben gegeven, werd de buit naar de
provisiekamers gebracht. Daarna dacht men slechts aan vreugde en
vermaak, men plaatste een groote tafel in het salon en zond mij naar de
keuken, waar Leonarda mij op de hoogte bracht van wat ik te doen had.
Ik boog voor de noodzakelijkheid, daar mijn noodlot het van mij
eischte, begroef mijn smart diep in mijn binnenste en begon deze
eerlijke, brave menschen te bedienen.
Ik bracht eerst het buffet in orde, plaatste er zilveren kopjes op en
verscheidene flesschen van dien heerlijken wijn, dien Rolando zoo
geprezen had. Vervolgens zette ik twee schotels ragoût klaar en
terstond gingen de roovers aan tafel. Zij begonnen met een flinken
eetlust te eten, terwijl ik achter hen bleef staan om hen te bedienen en
wijn in te schenken. Ik deed dit zoo naar hun genoegen, dat zij mij
allerlei complimentjes maakten, terwijl de kapitein hun mijne
geschiedenis vertelde, wat hen blijkbaar zeer vermaakte. Vervolgens
vertelde hij allerlei lof van mij, doch ik was voorgoed van ijdelheid
genezen en ik hoorde het dan ook onverschillig aan. Toen begonnen zij
mij allen te prijzen en zeiden dat ik geknipt was voor schenker en
honderdmaal beter was dan mijn voorganger. En daar Senora Leonarda
dat ambt
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.