De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano | Page 9

Alain René le Sage
na zijn dood had waargenomen, ontnamen zij haar van nu af
die waardigheid om mij er mede te bekleeden. Zoo volgde ik deze oude
Hebe op als een tweede Ganymedes.
Een groote schotel met wild, die na de ragoût werd opgediend,
verzadigde verder de roovers, die onderwijl een stevig glaasje dronken
en spoedig in een vroolijke stemming kwamen en veel lawaai maakten.
Zij begonnen allen tegelijk te praten, deze vertelde een geschiedenis,
gene tapte een ui, weer een ander schreeuwde of zong, zoodat men
elkaar niet kon verstaan. Eindelijk had Rolando dit tooneel lang genoeg
geduurd en met een stentorstem gebood hij het gezelschap stilte.
"Mijne heeren," zeide hij op bevelenden toon, "luister naar hetgeen ik u
te zeggen heb. Inplaats van elkander doof te schreeuwen, zouden wij
beter doen als verstandige menschen te praten. Er valt mij iets in.
Zoolang wij elkander kennen, zijn wij nog nooit zoo nieuwsgierig
geweest te vragen van welke familiën wij zijn en door welke
lotgevallen wij ons beroep hebben gekozen. Het komt mij voor, dat dit
wel de moeite waard is bekend te maken. Laten wij elkaar dus
vermaken met dit te verhalen." Met vele buigingen van vreugde
begroetten de luitenant en de anderen dit voorstel, alsof zij iets moois te
vertellen hadden, en de kapitein begon aldus:
"Mijne heeren, gij moet weten dat ik de eenige zoon ben van een rijk
burger uit Madrid. De dag van mijn geboorte werd door de familie
gevierd met onbeperkte vreugd. Mijn vader, die reeds bejaard was, was
buitengewoon verheugd bij het zien van zijn erfgenaam en mijne
moeder voedde mij zelf. Mijn grootvader van moederszijde leefde toen
nog; het was een goedaardige grijsaard, die zich nergens meer mee
bezighield als met zijn rozenkrans en het vertellen van zijn krijgsdaden,
want hij had lang de wapenen gedragen en beroemde er zich dikwijls
op, in het vuur te zijn geweest. Ongemerkt werd ik de afgod van deze

drie menschen; onophoudelijk hadden ze mij in hun armen. Uit vrees
dat de studie mij in de eerste jaren te veel zou vermoeien, liet men mij
dien tijd doorbrengen met allerlei genoegens. Mijn vader zeide, dat
kinderen zich eerst in den tijd dat hun verstand wat gerijpt is, ernstig
aan iets moeten gaan wijden. In afwachting van die rijpheid, leerde ik
lezen noch schrijven, maar daarom verkwistte ik mijn tijd toch niet.
Mijn vader leerde mij honderd soorten van spelen. Ik was volleerd in
kaartspel, kon de steenen werpen en mijn grootvader leerde mij
liederen over de militaire expedities, die hij had medegemaakt. Elken
dag zong hij mij dezelfde coupletten voor en wanneer hij drie maanden
lang tien of twaalf verzen had herhaald, kon ik ze zonder fouten
opzeggen en bewonderden mijne ouders mijn geheugen. Niet minder
tevreden schenen zij over mijn verstand, als ik, profiteerend van de
vrijheid die ik had om te zeggen wat ik wilde, een van hen in de rede
viel, om tegen alles en allen in te praten. 'Och, wat is het een lieve
jongen!' riep mijn vader dan uit, mij ontroerd aanziende. Mijne moeder
overlaadde mij dan ook met liefkoozingen en mijn grootvader schreide
van genoegen. Ook deed ik waar zij bij waren de onbeschaamdste
dingen; zij vergaven mij alles, zij aanbaden mij. Intusschen was ik
twaalf jaar geworden en had ik nog geen onderwijzer gehad. Men gaf
mij er een; maar tegelijk ontving hij nauwkeurige bevelen mij te
onderwijzen zonder hardhandigheid; men vergunde hem alleen mij af
en toe te bedreigen om mij een beetje vrees in te boezemen. Deze
vergunning was niet erg heilzaam, want òf ik lachte om de
bedreigingen van mijn onderwijzer, òf ik ging met tranen in de oogen
mijn leed klagen bij mijn moeder of mijn grootvader en maakte hen
wijs dat hij mij erg mishandeld had. En al ontmaskerde de arme
drommel mij ook, dan was hij er nog niet beter aan toe, maar ging door
voor een woesteling, men geloofde mij toch altijd eerder dan hem.
Zelfs schramde ik mijzelf eens; ik ging toen schreeuwen alsof ik
vermoord werd; mijn moeder liep toe en joeg den meester onmiddellijk
weg, hoewel hij den hemel tot getuige riep, dat hij mij niet had
aangeraakt.
Zoo ontdeed ik mij van al mijne leeraren, totdat er een kwam, van de
soort, die ik noodig had. Dat was een student van Alkala. Een
uitmuntend mensch voor huisleeraar. Hij hield van vrouwen, het spel

en de kroeg, in betere handen kon ik niet vallen. Hij begon eerst mijn
verstand met zachtheid te bewerken, daarin slaagde hij en won
daardoor het vertrouwen van mijn ouders, die mij aan hem overlieten.
Zij hadden geen reden daarover berouw te hebben; vroegtijdig maakte
hij mij volleerd in wereldkennis. Door mij mede te nemen naar alle
plaatsen waar hij gaarne kwam, wekte hij zulk een leerlust bij mij op,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 150
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.