De Ziekte der Verbeelding | Page 5

Hendrik Conscience
antwoordde mijnheer
Reimond met eenen glimlach. "Uwen geest ontbreekt het licht en uwer
ziele de sterkte, die er noodig zijn om den dood aan te zien, zooals hij
is. Uwe natuur is nog zeer onvolmaakt, en gij zult nog meer dan eens
moeten herleven, vooraleer de eeuwige rust en het eeuwige geluk te
bereiken."
"Indien ik maar geen hond of varken moet worden, is het mij al gelijk,
als ik slechts leef," morde de hovenier. "Ja, mijnheer, neem het mij niet
kwalijk; maar mijn dom verstand zegt mij, dat het niets zou zijn te
weten, wanneer men zal sterven, indien men maar wist, waar men
naartoe zal gaan."
"Inderdaad, Jakob, het ware ten minste eene groote voldoening; maar er
zijn geheimen, welke God zelfs voor de zielen en de geesten houdt
verborgen. Meer dan eens heb ik den geest, die in dit doodshoofd
woont, over mijn toekomstig lot ondervraagd. Hij is altijd stom
gebleven en heeft mij doen verstaan, dat hij het niet weet of niet mag
openbaren...."
Onverwachts, als voelde hij zich door een venijnig dier gebeten, sprong
de hovenier van zijnen stoel op en deinsde met grooten schrik achteruit.
Hij had Nox verrast, die met den snuit in den zak van zijnen jas

wroetelde, en, niet wetende wat het beest voorhad, riep hij uit:
"O, mijnheer, help! help! De duivel, ik wil zeggen de hond! O, hemel,
wat wil hij van mij?"
Maar Nox, op de dreigende stem zijns meesters, ging met hangenden
staart tot hem en legde iets in zijne hand, dat naar een eind verdroogde
worst geleek.
"Ha, Jakob, Jakob," zeide mijnheer Reimond op treurigen toon, "gij eet
vleesch? Hadt gij mij niet beloofd, al wat leven heeft te sparen, en
slechts in kruiden en in gegroeide dingen uw voedsel te zoeken?
Hebben de dieren geene ziel? Is het lichaam niet dikwijls bij hen, gelijk
bij ons, het stoffelijk omkleedsel van een wezen, dat door lijden en
beproeving tot volmaaktheid wordt voorbereid? En indien bij geval
uwe ziel in den vorm van een zwijn, van een schaap of van welk ander
dier moest verhuizen, zoudt gij het niet beklagen, dat het mes der
beenhouwers uwe baan naar de eeuwigheid kwame onderbreken en
belemmeren?"
"Ach, mijnheer!" stamelde de onthutste man, "vergeef mij mijne
eenvoudigheid. Wat die weinig aangename verhuizing der zielen betreft,
het is mogelijk, dat het zal zijn zooals uw doodskop,--neen, ik meen,
zooals gij het zegt, maar mijn verstand is te klein om het te begrijpen.
En al begreep ik het, zonder vleesch, of ten minste vet of boter, zou ik
niet kunnen leven. Ik heb het eens beproefd en het acht of tien dagen
volgehouden. Ik herkende mij zelven in den spiegel niet meer, en mijne
arme vrouw deed niets dan tranen storten, in de meening dat ik de
tering had."
"Nu, het is uwe zaak, Jakob, gij zult er na uwen dood voor boeten, wees
zeker," zeide mijnheer Reimond. "Laat ons van andere dingen spreken,
die niet boven het bereik van uwen zwakken geest zijn. Nader uwen
stoel tot de tafel en zet u daar voor mij. Zooals ik u gezegd heb, Jakob,
in den nacht tusschen den 31sten Augustus en den 1sten September, op
klokslag twaalf, zal mijne ziel haar stoffelijk omkleedsel verlaten: in
andere woorden, ik zal sterven."

"Is er dan geene de minste hoop meer?" zuchtte de hovenier.
"Geene. Dit uur is noodlottig, onveranderlijk en onwederroepelijk."
"Maar, mijn arme meester, indien gij de hulp van den pastoor wildet
afsmeeken, en ze met een Christelijk gemoed aanvaarddet? Hij zou
misschien de ... de kwade geesten verjagen, die u omringen--en daar,
uw zonderlinge dienstknecht, die u geen oogenblik verlaat.... Nox....
Neen, het is niet dat ik wil zeggen; maar toch, ziet gij, alle honden zijn
geene beesten...."
Daar hij zag, dat de hond, op het hooren uitspreken van zijnen naam,
den muil had opgeheven en hem met strakken blik aanschouwde, dorst
hij niet voortgaan en keerde zwijgend het gezicht af.
"Onnoozele, waar dwaalt gij met uwe gepeinzen?" zeide mijnheer
Reimond. "De geesten zijn machtiger dan de menschen en zij laten zich
niet verjagen. Hoe zou onze goede pastoor iets kunnen beletten, dat
onfeilbaar geschieden moet?"
"Ja, maar indien God het toelaat?"
"Het is God zelf, die het einde van mijn tegenwoordig leven heeft
bepaald. Hoopt gij dan, dat Hij beslisse tegen Zijnen eigen wil?"
Deze zonderlinge schijnwaarheid was te hoog voor den loomen geest
des hoveniers. Zij verblufte hem en gaf hem de overtuiging, dat niets
zijnen armen meester van den akeligen dood kon redden. Hij boog het
hoofd onder het gewicht der moedeloosheid.
"Kom, mijn vriend, wees niet droef," zeide mijnheer Reimond op
troostenden toon. "Ik zal zorg dragen, dat gij geene redenen hebt om
mijnen overgang tot een nieuw leven te betreuren. Daarvan wilde ik u
spreken. Luister en onderbreek mij niet
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 54
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.