De Ziekte der Verbeelding | Page 6

Hendrik Conscience
meer door nuttelooze klachten.
Gij hebt mijnen vader en mij met verkleefdheid gediend. Voordat ik de
wereld verlaat, wil ik uwe trouw beloonen, met uwe oude dagen tegen
alle zorg te behoeden. Gij kent de hofstede achter Raveghem. Zij
betaalt meer dan duizend franken aan jaarlijksche pacht. Het

vruchtgebruik dezer hofstede zal ik u tot het einde uwer dagen in mijn
testament als erfenis toekennen. Gij zult dus na mijnen dood met uwe
goede Peternelle gerust kunnen leven, zonder werken en zonder
kommer, totdat voor u ook het uur der opvaart slaat. Zijt gij daarover
tevreden, Jakob?"
De oude hovenier, door deze mildheid diep getroffen, stortte tranen.
Zijne ontroering met geweld bedwingende, snikte hij:
"Tevreden? Neen, neen, ik ben niet tevreden! Al het goed der wereld,
mijn eigen bloed zou ik geven om uwen bitteren dood te mogen
afkoopen. O, mijn God, zulke goede mensch, zulke edelmoedige
meester, en zóó, zóó de wereld te moeten verlaten! Gij overlaadt mij
met weldaden, mijnheer, ik ben u dankbaar uit den grond mijner arme,
ontstelde ziel; maar toch ik ben niet gelukkig, en waarschijnlijk zal de
oude Jakob Mispels u niet lang overleven."
Mijnheer Reimond poogde door troostende woorden den bedrukten
man gerust te stellen, en toen hij bemerkte, dat hij daarin grootendeels
was gelukt, hernam hij zijn vorige rede.
"Jakob, ik heb u nog van andere dingen te spreken. Wanneer de
menschelijke ziel gevoelt, dat een tijdvak zich voor haar gaat sluiten,
dan denkt zij aan het maken harer rekening, en, kan zij het goede dier
rekening vermeerderen of het kwade verminderen, dan haast zij zich
het te doen. Ik heb mijn geweten onderzocht en de rekening van mijn
tegenwoordig leven opgemaakt. Ach, Jakob, ik bevond mij schuldig. Ik
ben niet rechtvaardig geweest jegens iedereen; misschien zijn er
menschen, aan wie ik kwaad heb gedaan."
"Onmogelijk!" kreet de hovenier. "Gij, mijnheer, die zelfs niet
verdragen kunt, dat men eene vliege verjage, gij zoudt eenen mensch
hebben kwaad gedaan?"
"Gij begrijpt mij niet," hernam zijn meester. "Het is waar, er staat
geschreven: doe niet aan anderen wat gij niet wilt, dat u gedaan worde,
maar dit is slechts een gedeelte der wet, want er staat nog geschreven:
bemin God bovenal en uwen evennaaste als u zelven. Men betracht

slechts ten halve zijnen plicht, wanneer men geen kwaad doet, men
moet het goede volbrengen, waartoe de hemel ons de macht verleende.
Al het goede, dat men verzuimt te verrichten, is zooveel kwaad dat men
doet, en het staat aangeteekend op de donkere bladzijde onzer
levensrekening. Om gansch alleen te zijn en de aanraking der menschen
te ontvluchten, heb ik sedert vijftien jaar alle betrekking met de leden
mijner familie op eene volstrekte wijze afgebroken. Meest allen zijn
intusschen gestorven, slechts twee weezen blijven er nog over.
Inderdaad, ik heb door tusschenkomst van vreemde handen voor hunne
opvoeding gezorgd, en nu nog verzeker ik eene kleine rente ten minste
aan den zoon mijns broeders."
"Arme Willem!" zuchtte de hovenier. "Wat moet hij groot geworden
zijn! Mijn hart snakt, om het kind nog eens te zien, dat ik zoo dikwijls
op de armen heb gedragen."
"Gij zult hem waarschijnlijk zien," bevestigde zijn meester, "maar
onderbreek mijne rede niet. Den ganschen nacht heb ik hier voor deze
tafel gezeten, denkende aan Willem Reimond, de geest van het
doodshoofd, tot den morgen toe, wilde mij geen antwoord geven, maar
eindelijk toch heeft hij klaar gesproken en den wensch mijner ziel
goedgekeurd. Jakob, ik ben voornemens aan mijnen neef te schrijven."
"Ha, dank, mijnheer, dan zal ik ten minste iemand hebben om mij te
troosten en te versterken!"
"Indien hij komen wil."
"Hij zal komen, seffens, onmiddellijk, twijfel daar niet aan."
"Hopen wij het, Jakob. Ik ben ook voornemens naar den notaris, te
Antwerpen, eenen brief te sturen voor het kind der zuster mijner vrouw.
Leeft Theresia De Wit nog, dan wilde ik haar nog eens zien, voordat ik
sterve."
De oude man trok een zuur gezicht en liet een dof gegrol hooren. "De
De Wits," zeide hij, "hebben nooit dan kwaad van u gezegd, mijnheer,
zij hebben u bespot en mij vervolgd. Zij haten ons, gij weet het wel."

"Voor alle kwaad is vergiffenis," was het antwoord, "daarenboven
mijne nichte Theresia is niet verantwoordelijk voor de schuld harer
ouders. Mijn plicht eischte, dat ik over haar bleve waken, en sedert vele
jaren heb ik haar geheel vergeten. Wat is er van haar geworden? Zij is
vrouw en de wereld vol gevaren. Ik ben onrechtvaardig jegens haar
geweest, en, is het arme schaap verdoold, mijne ziel zal er voor te
boeten hebben. Ik wil het weten."
"En gij gaat ze op Wildenburg doen komen?" morde de hovenier met
eene soort van verschriktheid.
"Zeker, zij is mijne erfgename, zoowel als de zoon mijns broeders."
"Maar, om Gods wil, mijnheer, gij zult toch uwe
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 54
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.