De Ziekte der Verbeelding | Page 7

Hendrik Conscience
op het gelaat van den ouden man.
"Ha, ha, hij is vervaard van Willem! Goed teeken! Wie weet?" mompelde hij in zich zelven.
Mijnheer Reimond ontnam Nox de brieven en gaf ze terug aan Jakob, die ze zeer diep in zijnen binnenzak verborg en zich haastte de zaal te verlaten.
Bij zijne vrouw gekomen, zeide hij zeer snel:
"Ik moet naar het dorp, seffens. Geef mij mijnen anderen jas. Er komt volk hier. Wij zullen niet meer alleen zijn. Ik draag brieven om Willem Reimond op Wildenburg te roepen. Willem Reimond... en Theresia De Wit."
"Theresia De Wit?" kreet de vrouw met verrassing.
"Ja, onze vijandin, maar wat belet mij, haren brief onderweg te verliezen of in den turfput te smijten?"
"Foei, Jakob, heb zulke gedachten niet. Uwen meester zoo verraderlijk bedriegen!"
"Ik zeg het om te lachen, Peternelle. God weet, waar Theresia De Wit gevaren is. Misschien is hare woonplaats aan den notaris van Antwerpen ook onbekend; dan komt zij in het geheel niet. Het ware een ongeluk, indien zij eerder dan Willem Reimond op Wildenborg verscheen. Nox is vervaard van Willem; hij poogde de brieven te verslinden. Daar zit iets achter. Misschien is alle hoop nog niet verloren. Vaarwel, vaarwel, ik loop in éenen adem!"

II.
De oude Peternelle was bij het vuur bezig met de namiddag-koffie op te schenken, toen haar man in huis trad en met groote vreugde uitriep:
"Peternelle, hij is daar! Ik heb hem gezien aan 't einde der dreve. Ten minste als mijne oogen mij niet bedriegen. Kom, kijk gij ook eens; uw gezicht is beter dan het mijne."
Zij liepen beiden tot achter het hek.
"Het is een heer," mompelde de vrouw, "maar of het Willem Reimond is, dit kan ik van zooverre niet herkennen. De neef van onzen meester was een kind van tien jaar, toen wij hem voor de laatste maal zagen. Deze heer heeft geen reispak, zelfs geenen gaanstok. Hij kan dus niet van zeer verre komen."
"Maar wie anders zou het zijn? Er komt nooit iemand op Wildenborg."
"Gij kunt het evenwel niet weten."
"Welke is de kleur van zijn haar, Peternelle?"
"Ik meen te zien, dat hij zwart haar heeft."
"Hij is het! Willem Reimond, twijfel er niet aan. Ach, het ongeduld, het verlangen doet mij beven. Ik loop hem te gemoet!"
De persoon, die ten einde der dreve kwam aangestapt, was een jongeling van ongeveer vijfentwintig jaar, met zwarte, krullende haren en een open, lachend gelaat. Alhoewel zijne trekken tamelijk sterk waren afgeteekend, getuigde het geheel zijns aangezichts van goedheid des harten en misschien tevens van zekere dichterlijkheid der gedachten; want hij ging met het hoofd gebogen, of bleef staan en plukte eene bloem, of blikte langs alle kanten rond in het bosch.
Tot dan had hij peinzend en droomend zijnen weg vervorderd; maar nu hoorde hij eensklaps het gerucht van naderende stappen, en bemerkte daarop eenen ouden man, die in allerhaast en met zekere teekens van ongeduld tot hem geloopen kwam.
Maar hetzij de hovenier zich in zijne verwachting meende te hebben bedrogen, en of een gevoel van eerbied hem wederhield, hij bleef op een twintigtal stappen beteuterd staan.
De jongeling, over de onbegrijpelijke houding van den grijsaard verwonderd, aanschouwde hem met meer aandacht. Er ontstond op dit oogenblik eene plotselijke herinnering in zijnen geest. Hij slaakte eenen gil van blijde verrassing, sprong met open armen vooruit naar den ouden man, en zich aan zijnen hals werpende, riep hij uit:
"Mijn goede Jakob! Gij leeft nog? God zij dank, dat ik u nog terugzie. Ach, hoe dikwijls dacht ik aan u! Ik durf het u nauwelijks vragen: hoe is het met uwe vrouw Peternelle?"
De hovenier, in zijne ontroering verstikkend, kon niet spreken. Hij greep des jongelings handen, kuste ze herhaalde malen en liet er twee heete tranen op vallen.
"Maar, mijn lieve Jakob, wat doet gij?" murmelde deze.
"Neen, neen, laat mij uwe handen kussen," snikte de ontstelde man. "Ik, die reeds oud was, toen wij uit Brussel vertrokken, ik herkende u niet meer; gij, die een kind waart, gij noemt mijnen naam bij den eersten oogopslag en gij omhelst met vreugde een arm ootmoedig mensch, eenen knecht, eenen boer! Ha, wat is het zoet, te weten dat er toch iemand ons op de wereld bemint en aan ons denkt!"
"En uwe goede Peternelle?" herhaalde de jongeling. "Gij antwoordt niet? Ik begrijp: zij is in den hemel, niet waar?"
"Neen, neen; zie, ginder staat zij, achter het hek. Haar hart jaagt van verlangen. Kom, kom, mijnheer Willem, maak die arme ziel insgelijks gelukkig!"
En hem de hand grijpende, trok hij hem in de dreve voort, totdat zij het hek naderden.
"Peternelle, o, wees blijde!" riep hij. "Het is Willem. Hij heeft ons niet vergeten; hij heeft mij seffens herkend. Hoe dikwijls heb ik het u gezegd: hij heeft de zwarte oogen zijns vaders en het liefderijk hart zijner moeder."
Maar reeds hield Willem de oude vrouw in zijne armen gesloten en juichte met diepgevoelde vreugde:
"Peternelle,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 53
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.