De Werken van William Shakespeare | Page 6

Dr. L.A.J. Burgersdijk
weerhouden" (Macbeth IV. 3. 64), van rivieren, die
have overborne their continents, die de hen weerhoudende, insluitende
oevers hebben overstroomd (Midzomernachtdroom, II. 1. 92). Dat de
Latijnsche taal in hem leefde, blijkt dus genoeg, maar ook vele
onderwerpen uit de Latijnsche letterkunde staan hem levendig voor den
geest: in bijzonderheden kent hij de geschiedenis van Troje; hij
zinspeelt meer dan eens op het jammerlijk lot van Philomela, kiest de
geschiedenis van Venus en Adonis tot onderwerp van een gedicht en
voorziet dit van een motto uit Ovidius. De laatstgenoemde dichter was
ongetwijfeld door hem beoefend, vooral zijn "Gedaanteverwisselingen";
wel bestond er in zijn tijd van dit gedicht een vertaling van Golding,
maar uit het bovenstaande kan men wel opmaken, dat hij het ook in het
oorspronkelijke kan gelezen hebben; merkwaardig is het, dat de

Bodleyaansche bibliotheek te Oxford een, in 1865 aangekochte, kleine
Aldinische uitgaaf der Metamorphosen, van 1502, bezit, die op den titel
van de verkorte handteekening van Wm Shakespeare voorzien is en
misschien inderdaad aan hem toebehoord heeft [6]. Dat ook Seneca
hem bekend was, behoeft men niet te betwijfelen, als men in "Hamlet",
2. 474 en vgg. de beschrijving leest van Pyrrhus, die in dolle woede
Priamus verslaat. Doch genoeg om Shakespeare's kennis van het Latijn
en van Latijnsche schrijvers in het licht te stellen en te weten, wat wij
van Ben Jonson's getuigenis hieromtrent hebben te denken. Deze heeft
namelijk voor de gezamenlijke uitgave van 's dichters dramatische
werken, de folio van 1623, een schoon gedicht aan zijn nagedachtenis
gewijd, maar toch, in het volle gevoel zijner eigen geleerdheid, niet
kunnen nalaten van Shakespeare's kennis der oude talen te getuigen, dat
hij niet zoo heel veel van het Latijn en nog minder van het Grieksch af
wist: And though thou hadst small Latine, and lesse Greeke. Ben
Jonson was geleerd, maar zijn ijdelheid en eigenwaan overtroffen verre
zijn geleerdheid; wel wilde hij in dit gedicht aan Shakespeare alle eer
geven, maar dat hijzelf in geleerdheid Shakespeare overtrof, moest in
het voorbijgaan uitkomen. Doch tevens blijkt uit dezen regel, dat
Shakespeare met het Grieksch wel niet vertrouwd, maar er toch niet
geheel onbekend mee was; misschien zelfs was zijn kennis toereikend
om het Grieksche epigram te verstaan, dat hij in twee sonnetten, no.
153 en 154, heeft nagevolgd. Wat hij van andere talen wist, heeft hij
waarschijnlijk door zijn verkeer in Londen opgedaan en men moet er
niet al te gering over denken. Het Italiaansch was hem niet vreemd;
waarschijnlijk kon hij een boek in die taal lezen, waaromtrent men de
aanteekeningen bij "Eind goed, al goed", nazie. Hetzelfde kan van het
Fransch gezegd worden; men mag vermoeden, dat hij Rabelais kende
(zie de aanteekeningen bij "De klucht der vergissingen", III. 2. 117 en
bij "Eind goed, al goed", I. 3. 53); of hij Fransch kon spreken of
schrijven is een andere vraag; het Fransch in "Koning Hendrik V" is
zeker zeer gebrekkig, maar het was toch voor het begrip van het
publiek juist geschikt; bovendien weten wij niet, hoeveel het door
Shakespeare neergeschreven Fransch door afschrijvers en letterzetters
verknoeid is. Van bekendheid met het Spaansch vindt men in zijn
werken eenige sporen. Over het geheel is men wel gerechtigd aan te
nemen, dat Shakespeare in letterkundige kennis geenszins bij andere

tooneelschrijvers achterstond, die, zooals later blijken zal, er zich op
beroemden "universiteitsvederen" te zijn.
Vóór wij Shakespeare tijdens zijn verblijf als jongeling te Stratford
verder nagaan, moeten wij even weder een blik werpen op de
omstandigheden zijns vaders. Een paar jaar na zijn huisaankoop in de
Henley-straat geraakte deze in financiëele moeilijkheden; in 1577
werden de bezittingen, die zijn vrouw hem aangebracht had,
gedeeltelijk verkocht, gedeeltelijk in pand gegeven om geld te bekomen;
bij den omslag voor de kwijting van stedelijke uitgaven werd hij voor
een verminderd bedrag aangeslagen of geheel vrijgesteld; hij
verzuimde de zittingen, die hij als magistraatspersoon had bij te wonen.
Het kan zijn, dat de moeilijkheden slechts van voorbijgaanden aard
waren, dat hij te veel ondernomen had en daardoor moeite had aan zijn
verplichtingen te voldoen. Was dit het geval, dan duurden toch de
moeilijkheden vrij lang of keerden telkens terug; ten minste in 1586
liep hij gevaar wegens schuld gegijzeld te worden en viel ook het
besluit, dat hij ophield, alderman te zijn, daar hij sinds lang de
vergaderingen niet meer bijwoonde; ja, het is zelfs waarschijnlijk, dat
hij een poos in gijzeling heeft doorgebracht. Misschien ook, dat hij zich
te veel met zijn landbouwondernemingen bezighield om zijn
ambtsbetrekking waar te nemen, doch dan heeft hij niet de beste manier
gekozen om er van ontslagen te worden. Het is mogelijk, dat hij niet
geheel verarmd is, want van den verkoop zijner huizen in Stratford
blijkt niets, maar in 1592 komt zijn naam toch voor op een lijst van
personen, die de kerk niet
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 92
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.