bonsde bij de proclamatie van den koning aan het leger
"Vlamingen denkt aan den Guldensporenslag! Walen herinnert u de
600 Franchimontezen!" Dat klonk heroïsch want wij wisten dat onze
jeugdige, vroeger zoo stille vorst, nu zelf naar de grens trok om aan het
hoofd van zijn leger den vadergrond te verdedigen.
Het was een grootsch en onvergetelijk ogenblik! Wij waren een land en
een volk dat vastberaden zijn stem had laten hooren in de wereld en wij
waren de eersten om den ontzaglijken strijd te beginnen, waar niemand
nog de afschuwelijkheid van vermoedde. In de heerlijkste tijden onzer
geschiedenis, wanneer de trotsche gemeenten bloeiden en de belforten
werden gebouwd, hingen wij nog, door onze prinsen, van het Huis van
Frankrijk, van het Huis van Burgondië, van Spanje of Oostenrijk af en
onze akkers waren steeds de slagvelden geweest van voor ons vreemde
belangen en heerschzuchtigheden.
Maar nu eindelijk hadden wij de kans om voor ons zelf te vechten. Wij
maakten geschiedenis, of beter gezegd, wij zetten nu eens voor goed
onze meest eigen geschiedenis voort, van de stammen die vochten
tegen Caesar tot de wevers en beenhouwers die streden op den
Groeninger kouter en de vrijschutters der brabantsche omwenteling in
de 18e eeuw. Wij werden een factor in de wereldhistorie. En de Koning,
die bij den aanvang van den reusachtigen strijd de herinnnering opriep
der oude gemeenten, die stelde de poorten van 't Verleden wagenwijd
open om den onafgebroken stoet te wijzen van helden die vochten en
stierven voor dezen grond en waar de jeugd van nu haar plaats ging
achter nemen. Door zijn woorden had die Koning het heden met het
verleden verbonden. Hij was niet langer meer de afstammeling van die
kleine duitsche prinsen van het Huis van Saxen-Coburg-Gotha, maar de
rechtstreeksche erfgenaam der graven van Vlaanderen en Namen, der
hertogen van Brabant en Burgondië. Hij werd de vorst van een
eeuwenoud volk dat altijd voor zijn vrijheid gevochten had en nooit ten
onder was gegaan.
III-Bij De Burgerwacht
Ik ging mij aanbieden hij de burgerwacht waarvan ik tot dan toe was
ontslagen geweest. Zij was belast met het bewaken der omheining van
Antwerpen. Ik aanzag het als een ernstige taak. Wij stonden onder
algemeen legerbevel.
Het militarisme bestond niet in België. Maar de militaire geest was er
levend, die geest die van elk burger een soldaat maakt die zijn leven
veil heeft voor het land. Hoe onbeholpen en nutteloos de inrichting
later ook mocht blijken, het was die militaire geest die de
burgerwachten van Antwerpen en elders gewetensvol hun plicht deed
doen. Het was die geest die in de eerste dagen van den oorlog meer dan
30000 vrijwilligers deed opkomen uit alle streken. Ik zag heele scharen
van jonge mannen stoetsgewijs naar de kazernen trekken onder de
toejuichingen der bevolking. Iedereen was blij het uniform en de
wapens te dragen en zich zoo een lid van de landsverdediging te weten
in dezen grooten nood.
Op donderdag, 6 Augustus, betrok ik voor 't eerst de wacht op de
vesten aan de Berchemsche poort en dienzelfden nacht sliep ik voor 't
eerst ook in een soldatenbed in de Sint Joris Kazerne. Ik herinner mij
nog die lange witgekalkte slaapzalen met ijzeren bedden. De
geweerkolven bonsden telkens op de houten vloeren. De ransels
werden losgegespt. Een tijd werd er nog gegekt en geroepen maar
weldra lagen al de lijven onder de dekens. In den schijn van een enkel
verouderd olielampje ging er soms een arm omhoog of een jongen die
luidop droomde verbrak de ronkende stilte.
Dienzelfden nacht werd ik, met een patroelje, naar het militaire
gasthuis gezonden, in de Maria-lei. Er was een trein van gekwetsten
verwacht, de eersten die daar aankwamen, en wij zouden voor de poort
de orde handhaven.
Er stond een almoezenier in het portaal, een majoor-dokter deed de
berrie's gereed zetten en gaf vermaningen om kalm te blijven. Wij
gingen dan de eerste bloedige wrakken zien uit dezen geweldigen
oorlog, misschien van dat skadron lanciers, van het 2de regiment, die te
Plainevaux, ten zuiden van Luik, een heel regiment duitsche ruiters
hadden gechargeerd en aldus de drie-vierden hunner manschappen in
een ongelijken strijd verloren. Wij waren ontroerd. Maar het bericht
kwam dat de aangekondigde trein in een andere richting was gezonden.
Wij stonden daar doelloos, in eene eenzame straat, waar het regende...
Wij kregen verlof om in een wachtzaal van het gasthuis den morgen af
te wachten. Een dokter, die mij kende, nam mij mee in een der groote
slaapzalen, waar ik mij in volle uitrusting op een bed neerstrekte. Ik
sliep niet. Het was zoo vreemd in dat gasthuis te liggen naast die
ontelbare rijen lege beddekens en in den reuk van iodoform die alles
doortrok. Ik wist toen nog niet hoe ik later in mijn ballingschap,
zoovele lange lijdensweken zou doorgebracht hebben in de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.