De Val van Antwerpen - 10 Oktober 1914 | Page 3

Jozef Muls
gevraagd
werd voor het duitsche leger op ons grondgebied. Het was de
onvermijdelijke oorlog.
Maar dat wisten wij toen nog niet, dien zachten schoonen avond, den
laatsten avond van den vrede.

II-De Oorlogsverklaring

Ik reed 's anderdaags, 3 Augustus, als naar gewoonte naar Antwerpen
met den morgentrein. De stad was vol soldaten. De Kipdorpvest werd
door linietroepen afgesloten. Generaal Dufour, de militaire gouverneur,
had er zijn hoofdkwartier in de kazerne.
Al voortstappende door de straten, ontmoette ik de trommelaars die de
burgerwachten opriepen en, op de hoeken, hier en daar, zag ik
menschen samenscholen om een wit plakkaat te lezen: Hollandsch
Limburg was, zoo gezegd, reeds bezet door de Duitschers en
Antwerpen werd in staat van beleg verklaard. "Staat van beleg!" Dat
klonk zoo akelig in de ooren. Wij gingen dan toch heelemaal aan den
dans komen. Overal reeds zag ik de shako's van de burgerwachten

opdagen. Voor het paleis van den koning op de Meir stonden zij in
gelid. De belgische driekleur woei boven den geveltop met zijn
bloemenslingers en vazen. Ja het was de oorlog en wanneer ik terug
trok, naar het station, kon ik met moeite de tranen terugdringen die uit
mijn oogen wilden breken. Ik was innerlijk verlegen om mijne
gevoeligheid. Wij moesten mee in de ontzaglijke menschen-slachting.
Wat te doen? Ik vond het voor mijn huisgenooten toch geruster in de
stad, binnen de vesten. Wij hadden toen nog onze illuzie's over
versterkte steden en maanden-lange belegeringen.
Toen ik met den middagtrein, om een uur op den buiten kwam,
geraakte mijn gemoed weer eenigzins tot kalmte. Was het dan toch wel
oorlog? Wij zaten zoo rustig aan tafel bij het open raam. De natuur was
toch zoo schoon en zoo vreedzaam rondom ons. Geen geluid dan het
zacht geruisch der berken in de grasvlakte en het ver en staag
gemurmel van het dennenbosch.
Waarom de menschen uit dien vrede weghalen en brengen in de koorts
en de opwinding der groote stad. Maar toch het moest, het was beter,
voorzichtiger, allen meenden 't zoo. Alles scheen toch zoo
verschrikkelijk snel te zullen toegaan. Wie kon vandaag weten wat
morgen zou gebeuren? Geen tijd mocht verloren. Alles werd ingepakt.
De tapijten werden opgerold, naar den zolder gesleurd en geborgen
onder de balken. Wij sloten de luiken. Ons lachend zomerverblijf
scheen in enkele oogenblikken een doodenhuis geworden.
Over den anders-zoo-rustigen steenweg, voor ons hof, zagen wij, als in
waanzinnige vlucht, auto's en rijtuigen van alle slag voorbij snellen,
volgeladen met kisten en pakken. De stad scheen voor eenieder het
zekere toevluchtsoord. Het vreedzame platte land werd verlaten voor de
ingebeelde zekerheid eener vesting.
Ik kwam rond vijf uur in de stad terug. Op de Keizerlei waren er groote
samenscholingen van menschen. Men huilde en tierde voor de duitsche
koffiehuizen. Uithangborden vielen aan scherven, blazoenen van
duitsche maatschappijen werden neergehaald.

De belgische vlaggen verschenen aan alle gevels. Het was nu bekend
geworden dat het groote duitsche rijk zijn ultimatum had gezonden en
den oorlog verklaarde aan het kleine en vreedzame België. Dienzelfden
morgen om 7 uur was het antwoord onzer regeering reeds overhandigd
met de bevestiging dat elke aanslag op ons recht van onschendbare
natie door alle middelen zou worden afgeweerd.
Door de van-volk-krielende straten schreeuwden de krantventers langs
alle kanten oorlogsnieuws: De engelsche vloot bewoog voorbij de
Oosterschelde; het gerucht liep zelf dat zij de Schelde op vaarde en dat
de engelsche soldaten nog dienzelfden avond bij de antwerpsche
burgers zouden worden ingekwartierd. De russische legers rukten op
Kœnigsberg af, maar de bezetting van hollandsch Limburg was onwaar
bevonden, de staat van beleg werd opgeheven...
Ik verademde. Wij konden dan nog wat buiten blijven. Het was toch
zoo rustig ginder in de bosschen. Men hoorde er niets van al 't gewoel
hier en het schrikbarend nieuws. Zoo was mijn gevoelen toen ik dien
avond weer op ons landhuis kwam in de stilte der natuur.
Wij woonden er nog tot woensdag 5 Augustus. Doch het waren droeve
dagen. De luiken bleven dicht. De keuken en een klein kamertje
daarnaast alleen waren open nog en in gebruik. Wij zaten er lijk
landverhuizers met onze kisten en manden. De oorlog was dan toch
onwederroepelijk begonnen voor ons landje... De vrouwen lazen toen
reeds met verkropt gemoed en snikken in hare keel het nieuws van het
eerste belgisch bloed dat voor het vaderland vloeide. Want in den nacht
van 3 tot 4 Augustus waren de duitsche troepen gewelddadig onze
grens overgeschreden. Twaalf regimenten ruiterij hadden het land van
Herve overrompeld en de eerste botsing gebeurde tegenover de
vernielde Maasbrug van Visé.
Maar wij waren fier over het nobele antwoord dat onze regeering op het
duitsche ultimatum had gegeven. De besluiten genomen in de
buitengewone Parlements-zitting van 4 Oogst, waar heel ons
Vorstenhuis aanwezig was, vervulde ons gemoed met nationale trots en
ons hart
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.