De Val van Antwerpen - 10 Oktober 1914 | Page 7

Jozef Muls
doen?--kuste hij mijne handen en ik voelde zijne koude lippen en het nat van zijne tranen op mijne vingers.
Ik herinner mij ook nog twee slanke jonge vrouwtjes, die als danseressen met een kunstemakers-wagen reisden. Zij waren uit de omstreken van Hannover. Ik dacht aan de figuur, die in het tweede deel van De Kleine Johannes voorkomt, en waar Johannes op verliefd geraakte. Een van de twee droeg een kindje van enkele maanden, een mager borelingske, dat zij liet zuigen aan haar klein borstje, dat uitstak tusschen de plooien van haar kleurig rood-en- groene kleed. De andere had, in een vuil beddelaken, al bijeen gebonden wat zij kon redden en ging er letterlijk onder gebogen. Zoo had ik ze zien binnen brengen in het gevang. Ik had er medelijden mee en kon zorgen dat ze seffens in verhoor werden genomen en nog dienzelfden dag, van allen angst verlost, op reis mochten naar Holland. Ik zie nog altijd hare oogen die mij stil- lachend dankten.
Er waren in die dagen menschen die met politie of burgerwacht te doen hadden omdat zij een zoogezegd duitsche hoed droegen, de groene tint was zeer gevaarlijk. Op aanklacht van buren drongen burgerwachten, met de bajonet op het geweer, huizen en kamers binnen. Zij hielden huiszoeking of namen den vermoedelijken verspieder in arrestatie. Er werd verteld van moffen in nonnekleeren of met valsche baarden. Antwerpen voelde een echte haat tegen al wat duitsch was, een haat sterker dan elders in het land, omdat de vijand hier zoo hartelijk was onthaald geweest en zoo vrij zijn gangen had mogen gaan.
Er waren ook Belgen die onschuldig verdacht en gevangen zaten. In die dagen heb ik begrepen wat de "terreur" moet geweest zijn tijdens de fransche revolutie. De aanklacht van 't is gelijk wie, het minste onschuldig teeken of een verkeerd uitgelegd woord waren voldoende om iemand te doen aanhouden. Ik zou van mijn eigen vrienden in 't gevang ontmoeten en helpen verlossen. Ik ken er een die, uit zijn droefheid en zijn wrok, een stuk literatuur schreef in zijn cel en het mij in dankbare herinnering bij zijn vrijstelling overhandigde met nog vochtige oogen.
Wij hadden soms oprecht beklagenswaardige gevallen te onderzoeken: De forten van Luik vielen alle van 12 tot 17 Augustus 1914 maar om krijgsredenen, die ik hier onbesproken laat, bleef het heeten dat zij nog altijd stand hielden en dat duurde zoo tot 24 Augustus. Welnu de enkele soldaten, die nog uit die forten konden ontsnappen, en in burgerkleeren, op lijfsgevaar, door de duitsche linies geraakten, werden allen aangehouden, zoodra zij zich te Antwerpen aanboden om terug in dienst te treden. Een heele tijd hield men ze in 't gevang afgezonderd om hen te beletten het gerucht van den val der forten te verspreiden.
Wij namen ze een voor een in verhoor. Zoo wisten wij, uit den eigen mond der verdedigers zelf, hoe eerst de forten van Chaudfontaine, Evegn��e, Barchon en Pontisse door de duitsche kanonnen werden onder vuur genomen en hoe de aanvallers overal met verschrikkelijke verliezen werden achteruit geslagen. Hoe daarna het fort Boncelles het te verduren had en het belgisch leger daar wijken moest voor de overmacht. Wij rilden op onze stoelen als wij ze, in hunne eenvoudige boeren-of werkmanstaai, hoorden verhalen van die 42 cm. bommen, die zij, uren aan elkaar, op en rond de pantsertorens hunner forten hadden hooren donderen, hoe zij geen adem meer konden halen in den stikkenden rook der salpeterstoffen. Van de vluchtelingen uit het fort Loncin hoorden wij hoe generaal Leman zich daar had teruggetrokken en het er nog dagen uithield zonder eenige betrekking met de wereld; hoe eindelijk het kruitmagazijn ontplofte en de stukken beton der koepels en de bergen van aarde in de lucht sprongen lijk fonteinen, met de wegvliegende stukken van menschenlichamen; hoe zij die nog ontsnapten slechts, door duisternissen rook en vuur, en onder het geklaag en geroep van onzichtbare gekwetsten en stervenden, nog uit de puinen geraakten en den dag weer zagen. Het waren helden, hunne oogleden waren nog zwart van kruit, er waren er met verbrande handen en wij moesten ze afgezonderd houden in een gevang, als zij smeekten om voort te mogen vechten. De aarzeling der krijgsoverheid duurde gelukkiglijk niet langer en weldra kwam het verlof om ze in vrijheid te stellen en ik zelf werd gelast hun eenige vaderlandsche woorden toe te spreken om hun duidelijk te maken dat zij niet voor een vergrijp maar wel uit voorzichtigheid in 't gevang weerhouden waren geweest. Ik was toen reeds dienstdoende griffier geworden bij den substituut van den krijgsauditeur. Ik zie nog altijd, in mijne herinnering, die kloeke jongens: ze werden allen bijeen gebracht in een groote zaal van 't gevang en na enkele aanmoedigende woorden gingen zij blij en zonder morren hun post vervoegen.
Toen wij het gevang verlieten, dien avond, zei mij de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.