De Val van Antwerpen - 10 Oktober 1914 | Page 6

Jozef Muls
burgerwacht. Buiten adem vertelt hij dat hij, op wacht staande, twee mannen zag voorbij sluipen. Hij vroeg hun het wachtwoord. Zij antwoordden niet. Hij vuurde, maar zij waren verdwenen. Wij bleven nog een tijd op onze hoede, maar niets kwam opdagen. De wacht trok weer terug. Het was mijn eenig vechtincident, als ik het zoo mag noemen. Ik bleef talmen bij de open bres en stapte over en weer tusschen Berchem-kerk en de hooge groene wallen. De morgen zat reeds in het oosten. Vuurrood begon de hemel te schemeren. Ik zag toen dat de mogelijke aanval der duitsche auto's toch als ernstig was opgenomen, want in een loopgraaf, door de bres, en achter een uitgestrektheid van prikkeldraadversperringen, zaten soldaten van de linie-troepen gereed achter een paar mitrailleuzen, de reesem blinkende kogels op het kanon geschoven. Zij stonden nu ook op en wandelden met hoog-toegeknoopte mantels in de kille klammigheid van den wordenden dag. Wij begonnen te praten om den tijd door te krijgen. Ik voelde mijn voeten verkillen in het nat van het gras der vesten. Traag klonken de uren van den Berchemschen toren. Eindelijk sloeg het klokke zes. Ik ging terug naar de kazerne. De gelederen werden reeds gevormd om terug naar de stad te trekken voor den rusttijd. Wij gingen weer 12 uur vrij af krijgen. Het was telkens een genot terug thuis te zijn en mijn burgerpak te kunnen aantrekken. Ik voelde mij niets geen soldaat. Ik verlangde een onmiddellijk-nuttiger en daadrijker leven. De burgerwacht gaf dat niet. Het was eene ontgoocheling. Hoe zou ik 't best naar mijn vermogens het vaderland dienen?

IV-In De Celgevangenis

Het was niet voorbeschikt dat ik lang onder de actieve wapens zou blijven. Na een week werd ik door de militaire overheid aangezocht om als duitsch vertaler bij den krijgsraad dienst te nemen. Het was eentonig werk dat ik, dag aan dag verrichtte in de celgevangenis, waar een substituut van den krijgsauditeur zetelde.
Ik bedenk nu weer den eersten dag mijner bezigheden daar. Het was te doen in een klein kamertje. Achter een tafel zaten de substituut, een commandant der jagers, een luitenant der gendarmerie, een griffier en ik. Door de open tralievensters zagen wij de gewone gevangenen, in hun wit pak en op klompen, over en weer wandelen, elk in zijn afgezonderd hofje. Over de stad klonken de zwaar-bonzende doodsklokken der cathedraal voor de dood van Paus Pius X. Wat had die heilige zachte man wel gedacht en gezeid in zijn laatste uren over dezen oorlog? Ignis ardens had de profeet van hem voorspeld, Religio depopulata was de roep voor zijn opvolger. Wie dacht hieraan en hoe gingen de grootste gebeurtenissen verloren in de algemeene ontreddering van de wereld!
Alle duitschers die moesten worden uitgedreven, werden eerst in 't gevang opgesloten om een verhoor te ondergaan. Waren zij dienstplichtig, dan werden zij gevangen gehouden. Waren zij het niet, lijk oude menschen vrouwen en kinderen, dan werden zij, na verhoor, twee maal per dag, naar het station gebracht en per speciale trein naar Holland gevoerd.
Er deden zich natuurlijk vele ongelukkige gevallen voor: menschen die nooit van een oorlog iets hadden vermoed en hun keizer verwenschten; vrouwen met een sleep van kinderen die uit haar huis en broodgewin werden weggetrokken en dikwijls, zonder een cent, over de grenzen gezet. Wegens den overvloed der arrestaties zaten zij soms dagen achtereen op een verhoor te wachten met den doodschrik op het lijf. Een heel ongewettigde schrik, want nooit werd er bij mijn weten een Duitscher veroordeeld. Maar hunne houding deed mij gissen hoe brutaal en ongenadig de overheden moesten toegaan in hun eigen land. Er waren van die arme stakkers die, als zij binnen werden gebracht, voor ons al snikkende op hunne knie?n vielen en met biddende handen om genade riepen, meenende dat zij hun doodvonnis gingen hooren. Ik heb den angst voor den dood toen op vele aangezichten gelezen. Er waren er die niet konden spreken en hun wee opkropten tot dat hunne kaken begonnen te beven en de tranen in blinkende druppels traag uit hun oogen rolden. God waarom moesten zoo menschen tegenover elkander staan! Ik zie nog altijd dat klein, bleek, phtisiek oostenrijker-joodje, dat werd aangehouden omdat men in zijn valies suspecte papieren banden had gevonden met vreemde teekens beschreven. De onwetende gendarmen dachten aan telegramberichten. Maar het bleek een godsdienstig voorwerp te zijn: hebreeuwsche verzen uit den Talmud, op parkamenten reepels geschreven, die de Isra?lieten, tweemaal 's daags, in een doosje, op het hoofd dragen. De sukkelaar kende enkel poolsch en kon zich amper in het duitsch doen verstaan, maar snikkende en op zijn knie?n, voerde hij den joodschen ritus uit, om te bewijzen waartoe die vreemde dingen dienden. Toen ik hem duidelijk maakte dat hij niets te vreezen had en enkel zou worden over de grenzen gezet--wat konden wij met dat menschen-wrak nog
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.