om in tentschuitjes naar de
Brouwerskolk te varen, om den Blinkert op en af te loopen, om aan de
Dreef in den Hout lamme, kreupele of blinde paarden te zien koopen,
om eindelijk, 't geen wel de voornaamste reden is, te gaan waar
iedereen gaat en menschen te zien. De uitspanning is zonder doel
geworden, het vermaak is denkbeeldig; en echter zou er een
wonderwerk noodig zijn om een gebruik te doen vervallen, hetwelk het
verloop der tijden en de rampen der omwentelingen heeft doorgestaan.
Zoo waar is het, dat geen gezag, geen voorschrift, geene wet, zulk een
vermogen heeft, als de heiligheid eener overlevering, die van geslachte
tot geslachte bewaard wordt.
De lezer zal mij goedgunstiglijk een uitweiding vergeven, die zich hier
als van zelve aanbood, en het mij ten beste houden, zoo ik, om eens
adem te halen, het begin van mijn verhaal tot het volgende hoofdstuk
uitstelle.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Terwijl ik wandel, door nieuwsgierigheit gedreven, Zie ik van verre in
't dorp twee goochelaars verheven Op hunne ladders staan, die,
rustende aan den muur, Het volk vermaaken by 't gezwets met kuur op
kuur. De kinkel grijnst en houdt zijn oor en mondt wijt open. Hy
schatert, juicht en zwelt, terwijl zy windt verkoopen. De tandelooze bes,
die lang aan 't flerezijn Nog onlangs lag te bedde en kromp van smart
en pijn, Vergeet haar leet. Dit spel kan haaren geest bekooren, Zy
grinnikt in haar vuist en meesmuilt onder 't hooren. Zoo werken ijdle
klap en potsen in 't gemeen Veel meer op 't hart van 't volk, dan
welgezoute reên En stichtendt onderhoudt.
Rotgans. De Boerekermis.
Het was in den voormiddag van een der dagen, die den aanvang der
plechtige feesten voorafgingen, dat een hoopje burgers en boeren zich
op een plein naast den Hout, ongeveer te dier plaatse gelegen, waar
thans het Hazepatersveld gevonden wordt, verzameld had om een
stellage, van waar een kwakzalver of goochelaar (want beide deze
verhevene hoedanigheden waren in zijn persoon vereenigd) hun
belangstelling wekte door het ten toon stellen zijner zonderlinge
apotheek, of hun verwondering ten top voerde door zijn onbegrijpelijke
kunstverrichtingen en behendige streken. Het uiterlijke van dit
doorluchtig personage was aan de rol, die hij bekleedde, volkomen
geëvenredigd. Zijn hoofd was met een zwarten doek omwonden, die
onder de kin was vastgestrikt en bovendien met een kroon van verguld
papier versierd. Zijn, insgelijks zwarte tabbaard van saai, met getande
roode zoomen en wijde mouwen, welke hem bij zijn kunstgrepen te
stade kwamen, was met goudpapieren sterren bezaaid en reikte tot aan
de voeten, terwijl zij, van voren open zijnde, het roode onderkleed liet
zien, dat om de middel gesloten was door een breeden gordel, waarop
de dierenriem was afgebeeld. Om de borst prijkte een vierdubbele, zoo
't heette, vergulde keten, waaraan een peervormig gesteente hing,
hetwelk waarschijnlijk tot een talisman moest dienen. Van de eene
zijner dorre, dunne handen naar de andere vloog gestadig de ivoren
tooverstaf heen en weder, welk onmisbaar werktuig ongeveer een
elleboog lang, en aan het uiteinde met een gouden handje voorzien was.
Het gelaat van dezen goochelaar, of, zooals men toen zeide, kokeler,
was, evenals zijn geheele persoon, lang en schraal: langs de verbrande
wangen hingen pekzwarte haren, die veel op paardemanen geleken, tot
op de schouderen af: een enkele vlok vertoonde zich op het
bruingerooste voorhoofd, en reikte, in de gedaante van een
omgekeerden kegel, tot aan den langen neus, wiens kromte een brug
scheen, waarover men den stekeligen baard bereikte, die, even zwart en
lang als het hoofdhaar, tot op den gordel nederdaalde. De oogen van dit
geheimzinnig personage schenen in zich zelven gekeerd en nimmer te
kunnen worden afgetrokken door hetgeen hem omringde, 't geen hem
het voorrecht verschafte, dat men, bij het staren op zijn
kunstverrichtingen, omtrent den weg, dien zijn blikken namen, altijd
misleid en door zijn toeren des te eerder verrast was.
Naast den kokeler stond een kast, of soort van vliegende apotheek, in
dien opzichte van onze hedendaagsche medicijnkasten verschillende,
dat zij, behalve een aanzienlijke hoeveelheid fleschjes, potjes en
poeders, ook een menigte voorwerpen bevatte, wier nut en strekking
zich bij de beschouwing geenszins raden lieten, maar de verklaring van
den verkooper noodig hadden. Voor hem was een tafeltje geplaatst,
waarop al hetgeen te dier tijd het vereischte eener goocheltasch
uitmaakte, ten toon was gesteld.
Deze merkwaardige duivelskunstenaar, gelijk hem de boeren noemden,
bewaarde gewoonlijk een volstrekt stilzwijgen, 't zij dat hij de
Hollandsche, of, als men toen zeide, de Duitsche taal niet genoegzaam
machtig was om zich te doen verstaan, 't zij dat hij vreesde zijner
achtbaarheid te kort te zullen doen, indien hij zich vernederde om tot
gewone menschen het woord te voeren. Hij liet deze taak over aan zijn
metgezel of hansworst, die aan zijn radde tong evenveel beweging, als
zijn meester rust aan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.