De Roos van Dekama | Page 7

J. van Lennep
en
watervogels, aldaar de vleugels, voor zoolang het feest duurde, hadden
gestreken. De rivier, die thans Haarlem in twee deelen scheidt, vormde
te dier tijd zijn zuidelijke grens, daar het gedeelte der stad, aan den kant
van Amsterdam gelegen, toen nog niet was gebouwd. Aan dien
zuidelijken oever vertoonde zich, op het tijdstip, waar wij van gewagen,
een wijduitgestrekte rij van tenten, verschillende in kleur en vorm en
omtrek, die den schijn zou hebben aangeboden van een vliegend leger,
dat Haarlem was overvallen, zoo niet de bonte kleeding der talrijke
wandelaars, die voor de tenten heen en weer drongen, en niets
krijgshaftigs hadden, de stoet van vrouwen en kinderen, die er overal
tusschen krioelden, het blijde gezang en gejuich en gedans der menigte,
het omzwerven van minnezangers en poetsenmakers, kwakzalvers en
goochelaars, in één woord, de vroolijke drukte, die er heerschte, een
sprekend bewijs had opgeleverd, dat "de vernielende krijgsgod" niets
met dat legertje te maken had. Van afstand tot afstand vertoonde zich
een paviljoen, grooter in omvang en rijker in versierselen dan de

overige, ja soms een houten loods, van waar de groene krans, boven
den ingang opgehangen, den voorbijgangers aankondigde, dat
daarbinnen versch bier, blanke melk, zoete meede, ja zelfs, voor de
meest bevoorrechten, echte klareyt, zedewaarswijn en malvezij te
vinden waren.
De rivier zelve leverde, gelijk ik met een woord heb aangemerkt, geen
minder verscheiden tooneel op. Behalve de menigvuldige schuiten en
schepen, die tot huisvesting der eigenaars verstrekten, en aan touwen of
kettingen vastlagen, zag men tallooze vaartuigen de rivier opvaren en
afzakken, beladen met al, wat men kon veronderstellen, dat de stad
gedurende het verblijf der vreemdelingen zou noodig hebben. Groote
platgeboomde aken brachten ossen en varkens uit Waterland, of vette
schapen uit Gooiland, of hooi en gras uit Kennemerland aan: in
kleinere schuitjes zag men de met koper beslagene vaten blinken,
waarin de room of melk werd toegevoerd: hier zag men een schuitje,
dat met warmoes van over het meer aankwam, tegen een Enkhuizer jol
stuiten, die pekvaten voerde om tot de vreugdevuren te dienen: of een
armen palingvisscher schier overzeild door een Noorsche kof met
mastboomhout geladen: wat verder scholden de schippers van een
Rijnsche aak, die wijn aan boord had, en een boterhaalder uit Delftland
elkander de huid vol en betwistten zich een ligplaats zonder elkander te
verstaan, zoowel woordelijk als overdrachtelijk gesproken. In één
woord, aan de gansche zuidzijde der stad had een onophoudelijk
gegons plaats, dat zich reeds op een geruimen afstand hooren liet, en
dat de stedelingen stellig zou belet hebben, een oogenblik rust te
genieten, indien zij niet zelven op dien tijd alle gedachten aan rust en
stilte uit hun geest hadden verbannen.
Een gelijke, ofschoon kleinere verzameling van tenten was aan de
westzijde der stad nedergeslagen op de opene plaatsen, welke haar
afscheidden van het bosch, of, om den stijl des tijds te gebruiken, van
den Houte, dat toen niet minder dan tegenwoordig den roem waardig
was, welken het door geheel Holland verkregen had, wegens de
fraaiheid van zijn wandeldreven en zijn statig geboomte, terwijl het
bovendien het voorrecht bezat van niet, gelijk heden ten dage, een
afgesloten hertenkamp te bezitten, maar een werkelijke wildbaan te zijn,

waar deze dieren frank en vrij in 't rond liepen, totdat het den Grave
behaagde er een jachtpartij op te houden, of aan zijn Edelen de vrijheid
te geven er een te schieten. Eens in het jaar echter, en wel op den
derden Maandag in Augustus, was het aan de poorters van Haarlem
vergund, zoowel op deze herten, als op al het wild, dat zich in de
grafelijke domeinen bevond, onverhinderd jacht te maken, onder
gehoudenheid echter van zich tot deze jacht van geen ander geweer dan
van stokken en steenen te bedienen, en onder streng verbod honden met
zich te nemen: bepalingen, die natuurlijk de jachtpartij voor het wild
minder gevaarlijk maakten: dan stroomde Haarlems bevolking de
poorten uit, en bracht den dag door met het najagen der vlugge
reebokken, die, voor dergelijke vervolgers weinig bevreesd, slechts
zorg droegen zich buiten het bereik der toegeworpen keien te houden,
en het overigens beneden zich achtten, zich om een ijdel geraas van hun
gewone weiplaats te verwijderen. Dan wreekten de teleurgestelde
Haarlemmers zich over het mislukken hunner pogingen op de konijnen,
wier zandpaleizen zij opdolven, om de bewoners in zegepraal des
avonds te huis te brengen, en met gestoofde peren op te smullen.--De
Graven, die deze jachtpartijen toelieten, zijn lang in 't stof vergaan:
geene herten loopen meer vrij in Haarlems omtrek rond, en geene jacht
zonder akte van den Opperjagermeester is meer veroorloofd, maar nog
altijd verlaten de Haarlemmers op den derden Maandag in Augustus
hun bezigheden, en stroomen zij de poorten uit: niet meer om een
jachtpartij te houden, maar om aan de Amsterdamsche vaart een
onschuldig kopje thee te drinken,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 250
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.