bladeren vervat, en waarvan de
bijzonderheden aan de vergetelheid zijn ontrukt geworden op de wijze,
aan den lezer medegedeeld.
Het was in het voorjaar 1345, dat een talrijk aantal van naburen en
vreemdelingen naar Haarlem was toegestroomd, ter bijwoning van een
plechtig feest, hetwelk binnen zijn muren door Graaf Willem den
Vierden stond gegeven te worden. Deze Vorst, sedert kort teruggekeerd
van een buitenlandschen tocht, waarop hij niet alleen het Heilige Land
bezocht, maar zich ook met roem beladen had, door op zijn heenreize
de Mooren in Spanje, en bij zijn terugreize de ongeloovige Lithauwers
op de Pruisische grenzen te bestrijden, had zijn behoudene wederkomst
bij zijn onderzaten, op het voetspoor zijns doorluchtigen vaders, met
luisterrijke spelen willen vieren, waarop, als naar gewoonte, niet slechts
de adel zijner graafschappen, maar ook die des Duitschen rijks bij
rondgaande brieven en openlijke bekendmaking was genoodigd. Een
aanzienlijk getal dier Edelen had aan deze oproeping voldaan, met
dezelfde graagte, waarmede zich thans nieuwsgierigen en lediggangers
naar deze of gene stad begeven, waar het een of ander eeuw- of
jubelfeest gevierd wordt: ja zelfs zoude ik durven verzekeren, dat de
prikkel, die den adel van vroegere tijden naar hunne feestvermaken
dreef, nog meerdere kracht bezat. Eensdeels toch was deze soort van
spelen de eenige, in dien tijd bekend of in aanzien, terwijl
tegenwoordig ieder inwoner eener groote stad dagelijks uitspanningen
genoeg kan vinden, en de eeuwfeesten zoo menigvuldig voorkomen,
dat zij al het verrassende der nieuwheid missen: anderdeels bepaalden
zich bij die feesten van vroegere dagen de genoodigden niet altijd bij de
rol van stilzittende aanschouwers, maar namen er meermalen een
bedrijvige op zich, en keken althans nimmer met een onverschillig oog
toe: daar het zelden miste, of er was onder hen, die zich door
dapperheid of behendigheid bij die feesten onderscheidden, deze of
gene, die met hen vermaagschapt was en wiens bijzondere feiten zij tot
eer van hun gansch geslacht konden rekenen en derhalve met innige
belangstelling gadesloegen.
Er was dan ook geen kasteel noch adellijke huizinge in den omtrek van
Haarlem, die niet te dezer gelegenheid aan ettelijke adellijke
gastvrienden tot een tijdelijk verblijf verstrekte, geëvenredigd naar
ruimte of geschiktheid. Niet slechts schreef de toen in Europa nog
algemeen heerschende gastvrijheid het herbergen van vreemdelingen
den slotvoogden voor als een plicht, waaraan zij zich niet mochten en
ook niet wilden onttrekken; maar ook waren de Hollandsche Edelen,
door hun talrijke en hooge betrekkingen met vreemde huizen, aan
onderscheidene der Brabantsche, Vlaamsche, Geldersche,
Henegouwsche of Hoogduitsche bezoekers door de banden van maag-
of vriendschap verknocht, en vergolden zij hun door een ruim onthaal
de vroegere, door deze bewezene, diensten.
Ook de poorters van Haarlem en de vrije opgezetenen der omliggende
dorpen waren niet achterlijk om het voorbeeld der Edelen te volgen, en
geen hunner was er, die niet naarmate hem zulks zijn vermogen toeliet,
een of meer vrienden van buiten af gehuisvest had, bij wie het feest niet
minder belangstelling wekte dan bij den adel; dewijl er toch, behalve de
tornooi- en ridderspelen, waaraan de laatste alleen deelnam,
onderscheidene, zoogenaamde mysteriën en volksvermakelijkheden
zouden plaats hebben, waarin de goede burgerij de hoofdrol speelde. In
onze hedendaagsche eeuw van beschaafdheid en verlichting zou een
gelegenheid als deze met gretigheid door de ingezetenen worden te baat
genomen, om voordeel te doen met de verlegenheid der vreemdelingen,
die huisvesting behoefden: en men zou zich den omslag, voor hun
verblijf veroorzaakt, volgaarne getroosten uit aanmerking der hooge
huren, die men voor het afstaan zelfs van de kleinste zoldertjes, in
logeerkamers herschapen, hun zou afpersen;--doch in die dagen scheen
men de waarde van het geld nog niet genoeg op prijs te stellen: en
menig burger stond zijn woonvertrekken niet alleen, maar zelfs zijn
schuren, bergplaatsen en fabriekzalen, ten behoeve der aangekomene
gasten af.
Maar het was niet alleen door wereldlijken, dat de plicht der
gastvrijheid werd uitgeoefend. De kloosters, die zoo binnen als buiten
de stad waren gelegen, en waarvan ik misschien in de eerste plaats had
behooren te spreken, stonden insgelijks voor den bezoeker open; doch
hun aantal was te dier tijd in Haarlem nog zeer beperkt: en andere
redenen, die later haar plaats in ons verhaal zullen vinden, waren
oorzaak, dat zij slechts aan een klein getal der zich aanmeldende
vreemdelingen huisvesting konden verschaffen.
Ook de zoodanigen, die zich noch in een geestelijk, noch in een
wereldlijk gesticht van een verblijf hadden kunnen voorzien, hadden de
noodige voorzorgen genomen, ten einde geen nuttelooze reis te doen:
en overal rondom de stad, waar de gelegenheid zich aanbood, hunne
tenten nedergeslagen, of brachten, na den geheelen dag in vroolijkheid
op de been te zijn geweest, den nacht door in de wagens, karren of
vaartuigen, waarmede zij gekomen waren.
Het was in 't bijzonder het Sparen en zijn oevers, die bedekt waren met
een aantal vreemdelingen, die, evenals zoovele zwermen land-
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.