zuidwaarts koers zetten. Eerst voeren we toch een eind het ijs binnen,
om het van naderbij te bekijken. Gladde vlakken en scherpe kanten
wezen er op, dat het pas kort te voren opgebroken landijs was; wij
waren dus waarschijnlijk te dicht bij het land gebleven. Nu voeren wij
verder zuidwaarts voorbij; naar het zuidwesten stak een ijstong in zee
vooruit; de lucht er boven was donker en duidde op open water en
achter die ijstong stak er nog een naar voren, maar toen wij er tusschen
trachtten door te dringen, werd het ijs dichter en dwong ons tot den
terugtocht. Meer naar buiten was de massa ijs veel zwaarder, en het
scheen wel, alsof wij ons bevonden op de grens tusschen het pas
gebroken landijs en het drijfijs. Ik besloot dus, hier aanhoudend heen
en weer te varen, omdat elke verandering in de ijstoestanden hier
dadelijk aan den dag zou treden.
En terecht! Omstreeks middernacht werd het ijs zachter, en wij konden
er zonder bijzondere inspanning doorheen varen. Tegelijk viel een
dichte, ondoordringbare nevel. Wie den ijsnevel der poolzeeën niet
heeft gezien, weet niet, wat nevel is. De Londensche nevel is er niets
bij. Wij konden niet zoo ver zien als de lengte van ons schip. Maar we
richtten ons in onzen koers naar het kompas, en het ijs maakte beleefd
plaats voor ons. Zoo kwamen we door de natte brij, waar nu en dan de
verschijning van een zeehond wat levendigheid bracht. Wij zwelgden
in versch zeehondenvleesch. Een groot voordeel van de aanwezigheid
van drijfijs is de overvloed van goed water. Bijna op elke schol staat
een plas heerlijk drinkwater, en wij konden ons de weelde veroorloven
van ons in zoet water te baden.
Den 13den Augustus stond ik des morgens om half drie rillend en
huiverend aan het roer, nadat ik om twee uur de wacht had afgelost. Als
poolvaarder moest ik het eigenlijk niet bekennen, dat ik het koud had,
maar het was zoo. Mijn beide wachtkameraden liepen op het dek heen
en weer en trachtten zich warm te houden, zoo goed het ging. De nevel
daalde al meer en maakte alles, waarmee hij in aanraking kwam,
druipnat. Het leven was zoo in den vroegen morgen geen genoegen. De
afgeloste wacht zat nu beneden bij de kokend heete koffie, die ze wel
verdiend had na zes uur werkens.
Plotseling drong een lichtschijnsel door den nevel. En als door een
tooverslag opende zich vóór mij een ver uitzicht in daghelderheid, en
juist vóór ons, schijnbaar heel dichtbij, lag de woeste omgeving van
kaap York, ons aandoend als een aanlokkelijk sprookjesland.
Wij schreeuwden allen luid van bewondering en verrukking; de vrije
wacht liet haar koffie staan en spoedig stonden wij allen te zamen in
stomme bewondering. Het was zulk een stralende morgen, zoo
bovennatuurlijk helder, dat het leek, of wij kaap York in een paar uur
zouden bereiken. En toch was de afstand nog veertig zeemijlen. In het
Oosten lag de geheele Melvillebaai met heel in de diepte enkele hooge
rotspunten. Een ondoordringbare ijsmassa vulde de baai, en machtige
ijsbergen staken hier en daar hun glanzend hoofd op.
Toen wij ons eindelijk omwendden, lag de nevel, waar wij plotseling
uitgeslopen waren, als een dichte muur achter ons.
Dat was een van de wonderen, die men alleen in het rijk van het ijs
ervaart; ze blijven iemand altijd bij en oefenen zulk een bekoring uit,
dat men ernaar verlangt ondanks alle ontberingen van een poolreis.
De ijstoestanden zagen er voor ons veelbelovend uit. Wel lag er nog
een weinig ijs te loefwaarts, maar wij sloegen er geen acht op. Maar
denzelfden dag tegen den middag sloot zich het ijs aaneen, zoodat
slechts een zeer smalle strook juist naar het Noorden open bleef. Wij
waren toen nog 25 zeemijlen van kaap York verwijderd. Het ijs vóór
ons werd weer zachter, alsof de weg te onzen behoeve geëffend werd,
en om vijf uur in den namiddag bereikten we den vasten ijsrand van
kaap York. Wij voeren er een eind langs met koers op kaap Dudley
Digges. Daar het nu weer mistig werd, legden wij aan het ijs aan, om te
wachten, tot het zou opklaren. Twee van onze jagers maakten van de
gelegenheid gebruik, om op vogels te jagen en na een paar uur kwamen
ze met hun boot terug en met zooveel vogels, dat er genoeg was voor
een geheelen maaltijd.
Bij het heldere weer van den volgenden morgen zagen wij om ons heen
alles dicht in het ijs, maar een zeemijl ten zuiden zagen we een groot
wak, dat we met veel moeite bereikten. Het lag naar het Westen open
en bracht ons in de ijsvrije zee. De Melvillebaai was overwonnen, en
we hadden alle reden vergenoegd te zijn. Dit stuk zee had altijd als het
zwaarste eind der geheele Noordwestelijke Doorvaart
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.