De Noordwestelijke Doorvaart | Page 5

Roald Amundsen
kort, om nu eens den astronoom, dan
weer den magneticus te helpen bij het aflezen van den chronometer; nu

eens was hij in het scheepsruim, en onderzocht de waterbassins, dan
weer bij de machines en tapte petroleum af.
Het was een drukke tijd! Maar wat vorderde alles goed! Allen schenen
bezield door een zelfde gevoel, dat al het werk goed moest gaan, opdat
we zoo gauw mogelijk klaar waren en verder konden varen.
Lindström verstond het, de heele machinerie te smeren, en wel op zijn
manier. Hij was overal, handelde met de Eskimo's over een gezouten of
verschen zalm, over een eidereend of een lomme. En in dezen tijd was
dus onze spijskaart afwisselend genoeg. Lindström's munten waren de
half verschimmelde honigkoeken van den bakker uit Christiania, en al
waren ze ook niet klinkend en zelfs niet lekker, ze bleken toch
gangbaar. Als een Eskimo op het schip verscheen, om handel te drijven,
werd Lindström op het dek gehaald; de onderhandelingen werden in de
Eskimotaal gevoerd en in goed Noordland-Noorsch. De antwoorden
vielen van beide zijden wel wat omslachtig uit, en de Eskimo's werden
al bescheidener en angstiger tegenover de vaderlijke, neerbuigende
manieren van Lindström, die niets ter wereld miste of verlangde.
Wij, die wisten, dat onze lieve kok geen woord van de taal der
Eskimo's kende, stonden om het paar heen en konden het lachen haast
niet laten. Als dan de onderhandelingen een poosje hadden geduurd,
maakt Lindström een teeken van plotseling begrijpen en verdween in
het scheepsruim. Zelfbewust en vergenoegd keert hij terug met onder
elken arm een honigkoek. De Eskimo ziet hem met groote verbazing
aan; hij heeft namelijk voor zijn zalm tabak willen hebben. Maar bij de
poging, om Lindström zijn vergissing duidelijk te maken, stuit hij op
een goedmoedige, neerbuigende, vaderlijke onontvankelijkheid.
Lindström neemt den zalm aan, de man krijgt de koeken, en de zaak is
beklonken. Het naspel is intusschen nog het aardigst, namelijk als
Lindström droogweg vertelt, dat hij ieder woord van den Eskimo heeft
verstaan.
Het aangename verblijf te Godhavn werd verbitterd door de muggen,
die ons van het begin tot het eind zoo hevig kwelden, dat wij vaak
onder het werken in de kajuit moesten vluchten, om een poosje rust van
de kwelgeesten te hebben. Den 31sten Juli waren we klaar. De

waarnemingen waren gedaan, en de uitrusting was aan boord gebracht.
Ik had aan ieder van de deelnemers aan de expeditie van onze dikke
wollen onderkleederen, IJslandbuizen en Nansenkleederen uitgedeeld,
en dus waren we voorbereid voor het verblijf tusschen het ijs.
Den 6den Augustus waren wij vóór Upernivik, waar zich honderden
van ijsbergen hadden verzameld. Drijfijs zagen wij nog niet, en wij
begonnen al te hopen, ongehinderd in de Melvillebaai te zullen komen.
Den volgenden dag voeren wij op 73 graden 30 minuten N.B., langs
Itivdliharsuk, de noordelijkste door beschaafde menschen bewoonde
plaats. Den 8sten waren we bij het eiland Holms en zouden de vaart
door de Melvillebaai aanvangen. Dat is de meest gevreesde plek in dit
deel van den Atlantischen Oceaan, en vele schepen hebben er hun
laatste reis gedaan; maar de omstandigheden zijn vooral vroeger in het
jaar zoo bijzonder gevaarlijk. In Juni en Juli, als het ijs losgaat en de
walvischvaarders noordwaarts gaan, zoo vroeg mogelijk, want dan is
men het eerst ter plaatse, moeten er dikwijls groote moeilijkheden met
het ijs worden overwonnen. Het buitenste deel van het ijs in de baai
gaat het eerst los, het binnenste deel blijft liggen en vormt het land- of
pakijs. Langs den rand van dit ijs trachten de walvischvangers vooruit
te komen, en de verstandigen onder hen laten het ook niet los, voor ze
aan de noordzijde van de baai in open water zijn gekomen. Aan den
rand van het landijs vormen zich vaak natuurlijke dokken, waar de
schepen zich in veiligheid kunnen stellen, als het drijfijs aankomt.
Wanneer er geen natuurlijk dok is, hebben de meeste walvischschepen
genoeg manschappen, om in betrekkelijk korten tijd zich binnen het ijs
te werken.
Dan zetten wij koers naar kaap York; alles liet zich zeer gunstig
aanzien. Geen vast ijs was te herkennen, zoo ver het oog reikte, en de
Melvillebaai was ook vrij van blokijs en ijsbergen. Om drie uur in den
namiddag passeerden wij den wegwijzer, die bekend is als des duivels
duim, een rotspunt, welke zooveel op een opgeheven duim gelijkt, dat
wij allen in luid lachen uitbarstten. Wij heschen de zeilen en lieten den
motor met volle kracht werken, want wij moesten zoo snel mogelijk
door de baai varen. Maar, helaas, zou onze rechtstreeksche vaart op
kaap York niet van langen duur wezen. Reeds den volgenden morgen

werden we opgehouden door het pakijs.
In den loop van den nacht had zich vier duim dik nieuw ijs gevormd, en
wij moesten nu, als zoovelen vóór ons, in den zuren appel bijten en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 50
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.