Noord-Afrikaansche volksdracht--ja zelfs in de Chineesche--terug te
vinden is. Toch zal in ieder land dit kleedingstuk, om de eigenaardige
kleur of bijzondere versiering, zijn zeer eigen cachet hebben en den
drager al dadelijk van zijn mede-menschen doen onderscheiden, hem
als uit dit of dat land afkomstig doen kennen.
En zoo is het met ieder onderdeel van de menschelijke kleedij, omdat
ieder dezer deelen tot een paar hoofd-typen terug te voeren zouden zijn,
die overal terug komen, alléén in ieder land op zeer kenmerkende,
onderscheidende wijze vervormd en versierd.
B. OVER NATIONALE KLEEDERDRACHTEN.
Het eerste beginsel van de nationale drachten is dus de bewoners uit
een zeker land van die, uit een ander gewest, te doen onderscheiden.
Het is begrijpelijk, dat daarom het wezen van de nationale drachten ten
nauwste samenhangt met het nationaliteits-gevoel. Sterker nog. Het
vindt zelfs zijn oorsprong in gewestelijke concentratie, soms zelfs in
den wil van een stad of dorp om zich geheel van de buitenwereld af te
scheiden, te onderscheiden.
Het wezen van een nationale kleedij is derhalve geheel
tegenovergesteld aan het wezen van de mode. Want de mode
vooronderstelt een internationale idee, of althans een idee waarin den
wil zich als land of stad in zichzelf te onderscheiden, is opgeheven. De
mode vooronderstelt een gelijkheid in nationaliteiten, steden en
bewoners, en uit zich in gelijkvormigheid. De nationale kleedij
bestreeft juist het tegenovergestelde, de zoo sterk mogelijke
individualiseering van een land, een stad, zijn bewoners, waarvan zij de
persoonlijkheid accentreert.
In zoo verre is ook de idee van een nationale kleedij geheel
tegenovergesteld aan die van het uniform. Want een uniform bedoeld
een uiterlijke gelijkvormig making met de volkomen terzijde zetting
van de persoonlijkheid. In zooverre is dus de idee van een uniform
gelijk aan het wezen van de mode. Maar een uniform wordt gedragen
op bevel, de mode volgt ieder individu uit eigen keuze.... als men 't
tenminste zoo noemen mag.
Maar bij de mode is althans nog sprake van persoonlijkheid, te meer
ook daar ieder individu, naar eigen smaak, de mode veranderen kan,
niet alléén voor zoover het zijn eigen kleeding betreft, maar ook zelfs
op de kleeding van anderen invloed kan uitoefenen.
In de nationale kleeding echter treedt de persoonlijkheids-idee van het
volk--als volk--op, ze vormt er het wezen van, d.w.z. ze brengt de
persoonlijkheids-idee van een gemeenschap tot uiting. En aangezien
een gemeenschap niet spoedig nieuwe ideeën, nieuwe uitingsvormen
aanneemt, is het logisch, dat het beginsel van de nationale
kleederdrachten ten nauwste samenhangt met het begrip
"conservatisme"--maar, in den goeden zin van dit woord.
C. OVER DE NATIONALE KLEEDERDRACHTEN EN DE
VOORUITGAANDE BESCHAVING.
Dát verwijten de zoogenaamde beschaafden de nationale
kleederdrachten het meest, dat ze een kenteeken zouden zijn van
achterlijkheid, van onbeschaafdheid en, deze twee vereenigd, van
"boerschheid".
Daar zou iets voor dit argument te zeggen zijn, als datgene, wat die
nieuwlichters voor die oude drachten--die de resultante zijn van een
eeuwenheugende cultuur--in de plaats zouden willen stellen, zooveel
beter was dan die ouderwetsche kleedij. Maar dat is geenzins het geval.
Zij, die deze oude drachten zouden willen doen verdwijnen, zouden er
niets anders voor in de plaats willen, kunnen stellen, dan de
zoogenaamde universeele mode. Behalve, dat dit de aesthetica niet ten
goede zou komen, misschien echter eenigen grond in de
gezondheidsleer zou kunnen vinden, zou die verandering psychologisch
noch aan het geheel, noch aan het individu ten goede komen.
Tenzij--maar dat is voorloopig nog niet mogelijk--in de plaats van die
oude drachten een nieuwe kleedij gesteld kon worden, die in zijn
vormen, kleuren, versieringen en veel-soortige beteekenis even
algemeen waardevol is, als die oude kleedingswijze.
Die nationale kleeding dus met opzet te willen doen verdwijnen, omdat
ze zoogenaamd de uiting is van onbeschaafdheid, zou gelijk staan zich
aan de volkspersoonlijkheid te vergrijpen. En in deze tijd van
algemeene vernivelleering, van gebrek aan persoonlijkheids-gevoel,
zou dat gelijk staan met de werkelijke cultuur aan te randen, door haar
uiterlijk met geweld te willen vernietigen.
De nationale kleederdrachten behooren tot de monumenten die ons het
voorgeslacht liet, als een uiting van haar persoonlijkheids-gevoel, haar
persoonlijkheids-wezen, haar eigen beschaving en idealen. En al deze
monumenten, de oude kasteelen, kathedralen en huizen, de oude
meubelen en ook die oude kleedij, moet men, als een deel van den geest
van het verleden, hun eigen dood doen sterven. "Il faut laisser mourir
les monuments."
Het zou even zoo dwaas zijn die oude kleedij met geweld te willen
verbieden, als ze, daar waar ze uit zich zelf verdwenen is, weer te
willen doen herleven. En dit geldt voor alles wat ons het voorgeslacht
liet. Slechts datgene waarin de algemeene waarheid leeft, blijft, en
krijgt op zijn tijd zijn nieuwe kleed, kan zich, op zijn tijd, opnieuw
verjongen en zich dan weer doen onderscheiden.
De nationale kleederdrachten nu zijn een zeer bijzondere uiting van het
persoonlijkheids-bewustzijn van een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.