De Nederlandsche Nationale Kleederdrachten | Page 4

Th. Molkenboer
land, van een streek, van een stad.
En zoolang dat bewustzijn in de bewoners van dat land leven blijft,
zoolang blijft hun nationale, eigene kleeding bestaan. Zoodra zij zich
echter inter-nationaal, of zonder zelfstandigheid gaan voelen, verdwijnt
hun eigene kleeding.
Als zoodanig ligt er dus wel eenige waarheid in het verwijt van die
zoogenaamd beschaafden, dat in streken waar nog een nationale

kleederdracht gevonden wordt, nog een zekere achterlijkheid bestaat.
Maar dan moet dit aldus verstaan worden, dat onder achterlijkheid,
persoonlijkheid verstaan wordt. Maar sinds wanneer is dan
"persoonlijkheid" gelijk aan "achterlijkheid". Tenzij dat men in het
vasthouden aan die van oudsher overgeleverde vorm-geving, aan dat
persoonlijkheidsgevoel een star en dood vasthechten aan de
uiterlijkheid ziet.--In dat geval is het werkelijk een gebrek aan
vooruitgang, een achterlijkheid.--Maar .... zoo is het in werkelijkheid
niet.

Het is geenszins waar dat die oude kleedij slechts door domme boeren
en onbeschaafde buitenlui gedragen wordt uit sleur, omdat ze niet beter
weten. Moge dit voor den "stads-mensch" zoo schijnen, de waarheid is
anders. Zeker in de streken en bij de "boeren" die de nationale dracht
nog in zijn geheel naar het oude model dragen. Dit getuigt de wijze
waarop en de gelegenheid waarbij die "boeren" hun oude kleeding
dragen. Zij zien hun eigen ideaal in die bijzondere kleedij, die kleurige
stoffen, linten, strikken, gouden sieraden en kantwerk. Voor hen is die
kleedij werkelijk mooier en beter dan de "stadskleeding" of de mode.
En dit bewijst niet de achterlijkheid van deze menschen, maar het pleit
voor hun onbedorvenheid, voor de oprechtheid van hun gevoel en hun
smaak. En zoo deze dan al niet van de meest verfijnde soort moge zijn,
ze is in ieder geval "echt".
En zij worden in hun voorliefde volkomen in het gelijk gesteld door
kunstenaars en aesthetici, die de typische schoonheid van de ware, nog
intact gebleven oude drachten boven de gemiddelde moderne
modekleedij zullen stellen, er het meerdere karakter, de grooter
eigenheid van erkennen. Is die aanhankelijkheid aan het oude, die
zoogenaamde achterlijkheid, niet heel wat beter dan over te gaan tot
een slecht gedragen moderne kleedij, die in den regel voor de nationale
dracht in de plaats wordt gesteld?
Men kan dus niet zeggen dat het uit sleur is dat die nationale drachten
nog gedragen worden ... of dat hun eigendommelijke schoonheid niet
een nog levende schoonheid zou zijn, die door de dragers niet duidelijk

als zoodanig zou worden gekend. Zelfs de "mode" heeft in die
nationale costumes de eigene schoonheid weten te waardeeren, en veel
motieven en kleur-combinaties zijn aan die drachten door de moderne
vrouwenkleeding ontleend. Zelfs de kanten mutsjes, die men nog voor
kort--door hun overdreven stijfgeplooidheid--nog zoo
"grootmoederlijk" vond, vinden thans bij de moderne dameskapsels
navolging.
Zoodat per slot het boersche en het onbeschaafde niet ligt bij die
nationale drachten, maar in de onkunde die er omtrent hen heerscht, en
bij de "moderne modes" die alle goeden smaak bederven, en er eerder
over gedacht zou moeten worden tot de oude volkskleedij terug te
keeren dan ze af te schaffen. Althans als er sprake zou zijn van
"cultuur" en ware goede "smaak" en, indien "terug-gaan" als zoodanig
ooit te verdedigen zou zijn.
Intusschen is noch het een, noch het ander het ware. De tijd zal in deze
ook op het gebied der kleedij een nieuw persoonlijkheids-idee doen
ontstaan, die bij de oude nationale drachten zoo levend en zoo kenbaar
was, en die in de moderne costumeering slechts bij zeer hooge
uitzondering tot uiting komt en bereikt wordt.
En, persoonlijkheid, ook in kleeding, is toch immers slechts het eenige
kenmerk van ware cultuur--dat is, van een van binnen-uit gekomen
zelf-ontwikkeling, zelf-opheffing, zelf-verbetering.

II. DE NEDERLANDSCHE NATIONALE KLEEDERDRACHTEN.

A. ALGEMEEN OVERZICHT.
Thans, in 1916--en reeds in 1912 op het feest in Nationale
kleederdrachten te Amsterdam, moet geconstateerd worden dat van de
Nederlandsche-eigen-volks-kleedij niet veel meer over is, en dat wat er
nog is, zienderoogen en jammerlijk verandert en verdwijnt.

En het gaat met dat verdwijnen ieder jaar sneller.
Op zichzelf zou men hier niet over moeten treuren, omdat met het
verdwijnen van dat, wat afgedaan heeft, de plaats vrij wordt voor nieuw
leven. Maar erger is het dat vele drachten zoo deerlijk veranderd
worden, zoo "verknoeid worden" moet men zeggen, door toevoegsels
of veranderingen die enkele dragers (maar vooral draagsters) aan deze
kleedij aanbrengen.
Dat veranderen heeft er meer toe bijgedragen dat algemeen wanbegrip
dat onder het groote publiek over die costumes heerscht te doen
ontstaan, dan de werkelijke costumes zelf. Aan het origineel erkent
men tenminste het ware, al vindt men het niet mooi. De eigen-gereide
verandering wordt in den regel echter slechts lachwekkend. Ik denk
hier aan de bekende capotte-hoedjes--een overblijfsel van de
Fransche-Dames-Modes van omstreeks 1880--die in het Nederlandsche
nationale costume zijn overgegaan, onder den naam van "de kiep"
(West-Friesland). Deze "kiep" wordt over de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 44
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.