doen onderscheiden, hem als uit dit of dat land afkomstig doen kennen.
En zoo is het met ieder onderdeel van de menschelijke kleedij, omdat ieder dezer deelen tot een paar hoofd-typen terug te voeren zouden zijn, die overal terug komen, alléén in ieder land op zeer kenmerkende, onderscheidende wijze vervormd en versierd.
B. OVER NATIONALE KLEEDERDRACHTEN.
Het eerste beginsel van de nationale drachten is dus de bewoners uit een zeker land van die, uit een ander gewest, te doen onderscheiden. Het is begrijpelijk, dat daarom het wezen van de nationale drachten ten nauwste samenhangt met het nationaliteits-gevoel. Sterker nog. Het vindt zelfs zijn oorsprong in gewestelijke concentratie, soms zelfs in den wil van een stad of dorp om zich geheel van de buitenwereld af te scheiden, te onderscheiden.
Het wezen van een nationale kleedij is derhalve geheel tegenovergesteld aan het wezen van de mode. Want de mode vooronderstelt een internationale idee, of althans een idee waarin den wil zich als land of stad in zichzelf te onderscheiden, is opgeheven. De mode vooronderstelt een gelijkheid in nationaliteiten, steden en bewoners, en uit zich in gelijkvormigheid. De nationale kleedij bestreeft juist het tegenovergestelde, de zoo sterk mogelijke individualiseering van een land, een stad, zijn bewoners, waarvan zij de persoonlijkheid accentreert.
In zoo verre is ook de idee van een nationale kleedij geheel tegenovergesteld aan die van het uniform. Want een uniform bedoeld een uiterlijke gelijkvormig making met de volkomen terzijde zetting van de persoonlijkheid. In zooverre is dus de idee van een uniform gelijk aan het wezen van de mode. Maar een uniform wordt gedragen op bevel, de mode volgt ieder individu uit eigen keuze.... als men 't tenminste zoo noemen mag.
Maar bij de mode is althans nog sprake van persoonlijkheid, te meer ook daar ieder individu, naar eigen smaak, de mode veranderen kan, niet alléén voor zoover het zijn eigen kleeding betreft, maar ook zelfs op de kleeding van anderen invloed kan uitoefenen.
In de nationale kleeding echter treedt de persoonlijkheids-idee van het volk--als volk--op, ze vormt er het wezen van, d.w.z. ze brengt de persoonlijkheids-idee van een gemeenschap tot uiting. En aangezien een gemeenschap niet spoedig nieuwe idee?n, nieuwe uitingsvormen aanneemt, is het logisch, dat het beginsel van de nationale kleederdrachten ten nauwste samenhangt met het begrip "conservatisme"--maar, in den goeden zin van dit woord.
C. OVER DE NATIONALE KLEEDERDRACHTEN EN DE VOORUITGAANDE BESCHAVING.
Dát verwijten de zoogenaamde beschaafden de nationale kleederdrachten het meest, dat ze een kenteeken zouden zijn van achterlijkheid, van onbeschaafdheid en, deze twee vereenigd, van "boerschheid".
Daar zou iets voor dit argument te zeggen zijn, als datgene, wat die nieuwlichters voor die oude drachten--die de resultante zijn van een eeuwenheugende cultuur--in de plaats zouden willen stellen, zooveel beter was dan die ouderwetsche kleedij. Maar dat is geenzins het geval. Zij, die deze oude drachten zouden willen doen verdwijnen, zouden er niets anders voor in de plaats willen, kunnen stellen, dan de zoogenaamde universeele mode. Behalve, dat dit de aesthetica niet ten goede zou komen, misschien echter eenigen grond in de gezondheidsleer zou kunnen vinden, zou die verandering psychologisch noch aan het geheel, noch aan het individu ten goede komen.
Tenzij--maar dat is voorloopig nog niet mogelijk--in de plaats van die oude drachten een nieuwe kleedij gesteld kon worden, die in zijn vormen, kleuren, versieringen en veel-soortige beteekenis even algemeen waardevol is, als die oude kleedingswijze.
Die nationale kleeding dus met opzet te willen doen verdwijnen, omdat ze zoogenaamd de uiting is van onbeschaafdheid, zou gelijk staan zich aan de volkspersoonlijkheid te vergrijpen. En in deze tijd van algemeene vernivelleering, van gebrek aan persoonlijkheids-gevoel, zou dat gelijk staan met de werkelijke cultuur aan te randen, door haar uiterlijk met geweld te willen vernietigen.
De nationale kleederdrachten behooren tot de monumenten die ons het voorgeslacht liet, als een uiting van haar persoonlijkheids-gevoel, haar persoonlijkheids-wezen, haar eigen beschaving en idealen. En al deze monumenten, de oude kasteelen, kathedralen en huizen, de oude meubelen en ook die oude kleedij, moet men, als een deel van den geest van het verleden, hun eigen dood doen sterven. "Il faut laisser mourir les monuments."
Het zou even zoo dwaas zijn die oude kleedij met geweld te willen verbieden, als ze, daar waar ze uit zich zelf verdwenen is, weer te willen doen herleven. En dit geldt voor alles wat ons het voorgeslacht liet. Slechts datgene waarin de algemeene waarheid leeft, blijft, en krijgt op zijn tijd zijn nieuwe kleed, kan zich, op zijn tijd, opnieuw verjongen en zich dan weer doen onderscheiden.
De nationale kleederdrachten nu zijn een zeer bijzondere uiting van het persoonlijkheids-bewustzijn van een land, van een streek, van een stad. En zoolang dat bewustzijn in de bewoners van dat land leven blijft, zoolang blijft hun nationale, eigene kleeding bestaan. Zoodra zij zich echter inter-nationaal, of zonder zelfstandigheid gaan voelen, verdwijnt hun eigene kleeding.
Als zoodanig ligt er dus wel eenige waarheid in het verwijt van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.