die zoogenaamd beschaafden, dat in streken waar nog een nationale kleederdracht gevonden wordt, nog een zekere achterlijkheid bestaat. Maar dan moet dit aldus verstaan worden, dat onder achterlijkheid, persoonlijkheid verstaan wordt. Maar sinds wanneer is dan "persoonlijkheid" gelijk aan "achterlijkheid". Tenzij dat men in het vasthouden aan die van oudsher overgeleverde vorm-geving, aan dat persoonlijkheidsgevoel een star en dood vasthechten aan de uiterlijkheid ziet.--In dat geval is het werkelijk een gebrek aan vooruitgang, een achterlijkheid.--Maar .... zoo is het in werkelijkheid niet.
Het is geenszins waar dat die oude kleedij slechts door domme boeren en onbeschaafde buitenlui gedragen wordt uit sleur, omdat ze niet beter weten. Moge dit voor den "stads-mensch" zoo schijnen, de waarheid is anders. Zeker in de streken en bij de "boeren" die de nationale dracht nog in zijn geheel naar het oude model dragen. Dit getuigt de wijze waarop en de gelegenheid waarbij die "boeren" hun oude kleeding dragen. Zij zien hun eigen ideaal in die bijzondere kleedij, die kleurige stoffen, linten, strikken, gouden sieraden en kantwerk. Voor hen is die kleedij werkelijk mooier en beter dan de "stadskleeding" of de mode. En dit bewijst niet de achterlijkheid van deze menschen, maar het pleit voor hun onbedorvenheid, voor de oprechtheid van hun gevoel en hun smaak. En zoo deze dan al niet van de meest verfijnde soort moge zijn, ze is in ieder geval "echt".
En zij worden in hun voorliefde volkomen in het gelijk gesteld door kunstenaars en aesthetici, die de typische schoonheid van de ware, nog intact gebleven oude drachten boven de gemiddelde moderne modekleedij zullen stellen, er het meerdere karakter, de grooter eigenheid van erkennen. Is die aanhankelijkheid aan het oude, die zoogenaamde achterlijkheid, niet heel wat beter dan over te gaan tot een slecht gedragen moderne kleedij, die in den regel voor de nationale dracht in de plaats wordt gesteld?
Men kan dus niet zeggen dat het uit sleur is dat die nationale drachten nog gedragen worden ... of dat hun eigendommelijke schoonheid niet een nog levende schoonheid zou zijn, die door de dragers niet duidelijk als zoodanig zou worden gekend. Zelfs de "mode" heeft in die nationale costumes de eigene schoonheid weten te waardeeren, en veel motieven en kleur-combinaties zijn aan die drachten door de moderne vrouwenkleeding ontleend. Zelfs de kanten mutsjes, die men nog voor kort--door hun overdreven stijfgeplooidheid--nog zoo "grootmoederlijk" vond, vinden thans bij de moderne dameskapsels navolging.
Zoodat per slot het boersche en het onbeschaafde niet ligt bij die nationale drachten, maar in de onkunde die er omtrent hen heerscht, en bij de "moderne modes" die alle goeden smaak bederven, en er eerder over gedacht zou moeten worden tot de oude volkskleedij terug te keeren dan ze af te schaffen. Althans als er sprake zou zijn van "cultuur" en ware goede "smaak" en, indien "terug-gaan" als zoodanig ooit te verdedigen zou zijn.
Intusschen is noch het een, noch het ander het ware. De tijd zal in deze ook op het gebied der kleedij een nieuw persoonlijkheids-idee doen ontstaan, die bij de oude nationale drachten zoo levend en zoo kenbaar was, en die in de moderne costumeering slechts bij zeer hooge uitzondering tot uiting komt en bereikt wordt.
En, persoonlijkheid, ook in kleeding, is toch immers slechts het eenige kenmerk van ware cultuur--dat is, van een van binnen-uit gekomen zelf-ontwikkeling, zelf-opheffing, zelf-verbetering.
II. DE NEDERLANDSCHE NATIONALE KLEEDERDRACHTEN.
A. ALGEMEEN OVERZICHT.
Thans, in 1916--en reeds in 1912 op het feest in Nationale kleederdrachten te Amsterdam, moet geconstateerd worden dat van de Nederlandsche-eigen-volks-kleedij niet veel meer over is, en dat wat er nog is, zienderoogen en jammerlijk verandert en verdwijnt.
En het gaat met dat verdwijnen ieder jaar sneller.
Op zichzelf zou men hier niet over moeten treuren, omdat met het verdwijnen van dat, wat afgedaan heeft, de plaats vrij wordt voor nieuw leven. Maar erger is het dat vele drachten zoo deerlijk veranderd worden, zoo "verknoeid worden" moet men zeggen, door toevoegsels of veranderingen die enkele dragers (maar vooral draagsters) aan deze kleedij aanbrengen.
Dat veranderen heeft er meer toe bijgedragen dat algemeen wanbegrip dat onder het groote publiek over die costumes heerscht te doen ontstaan, dan de werkelijke costumes zelf. Aan het origineel erkent men tenminste het ware, al vindt men het niet mooi. De eigen-gereide verandering wordt in den regel echter slechts lachwekkend. Ik denk hier aan de bekende capotte-hoedjes--een overblijfsel van de Fransche-Dames-Modes van omstreeks 1880--die in het Nederlandsche nationale costume zijn overgegaan, onder den naam van "de kiep" (West-Friesland). Deze "kiep" wordt over de boeren-muts gedragen, met banden onder de kin vastgeknoopt, en is een toonbeeld van verregaande onredelijkheid en smakeloosheid. Zoo'n toevoegsel maakt het geheele costume en de draagster zelf werkelijk belachelijk.
Dergelijke veranderingen maakten het nationale costume bespottelijk. Maar andere wijzigingen kwamen de moderne smaak meer in het gevlei, ofschoon ze evenzeer tegen het wezen van de nationale dracht streden.
Zoo dragen de Zeeuwsche vrouwen op Walcheren sinds
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.