De Liereman | Page 5

L. Schipper
is gebeten, Door zee-robs krijgstuigboek, met regt, Kortjan
geheeten!
Wat woelt en wat joelt de krioelende jeugd? De blos van 't genoegen
kleurt lagchend heer kaken! Zij springen en dansen en dartlen van
vreugd, Ze hoores den Ronzebons fluitend genaken. Zeg, maakt niet
Jan Klaassen de jeugd zoo verheugd?
Amsterdamsch Menagerie! 'k Denk aan u met zoet ontroeren; Apentuin
der tuinen, die Ook den schoonsten naam mag voeren. Wat zijt gij,
Artis van ons heden, 5. Bij Blaauw Jan van het verleden?
Ook voor den man, die graag de broek Verruilt voor vrouwliefs
schorteldoek, Voor keukenklouwers, die zich 't pottenschrappen
wennen, Klinkt weêr uw puiknaam in _Janhennen_!
Nieuwe, flonkerende luister, Is weêr voor u opgedaagd! Neêrlands
schrandre Pensionaris, Droeg den naam, dien gij thans draagt; Naam,
als type van de staatkunst, (Wondere karaktrestiek!) Vele Jannen steeds
gegeven, Om hun fijne politiek! Of, zijn het geen diplomaten, Vol

verstand, vol kern en pit, Waar de lof van kan getuigen, Jongens zijn 't
van _Jan de Wit_?
Wat rare Jan treedt dáár te voren? Zijn phlegma schijnt hem
aangeboren; Nooit kon de drift zijn rust verstoren; 't Is hem hetzelfde
hoe het gaat, Neen, hij weet van den Prins geen kwaad! Hij is wat
lijmig in zijn' praat; Een snuggre kop, die op hem staat! Het is _Jan
Salie_, kameraad!
Maar ook in 't zedelijk bestaan, Hoort men uw' naam den grondtoon
slaan Of duidt hij niet den lichtmis aan, Zoo goed als 't Fransche
bon-vivant, In 't enkel woordje, _'t is een Jan_!
"'k Zeg, langzaam gaat zeker!" roept _Jantje sekuur_! Want langzaam
en zeker is Jantje's natuur, Zijn gansche bestaan door exactheid
geteekend, Heeft ieder bedrijf met een' passer berekend, En wikkend en
wegend met rijp overleg, Betreden zijn schreden den veiligsten weg!
"Beloften," dus spreekt hij, "beloften verzwinden, "'k Hecht steviger
banden, die knellender binden, "Al ware 't een Engel, 't moet zwart
maar op wit; "'k Erken geen contract, zoo ik dat niet bezit!"
Noem me op aarde een rijksgebied; Waar men dezen Jan niet ziet? Kijk,
hij is een heele piet! Schoon zijn boêltje liep in 't riet, 't Baart zijn'
boezem geen verdriet, "Borg maar!" is zijn daaglijksch lied, Welke
winkel kent u niet, Welke winkel, _Jan Crediet_?
Wat onderwerp vol weidschen zwier, Zet, zangster! uw gemoed in vier,
En boeit ons aan uwe elpen lier? "Lof, driewerf lof, den _Jan pleizier_!
Dien snellen wagen, Het welbehagen Der oude dagen! Die ook al
verdween, Door mode bestreên, Maar toch om zijn' naam; Nog leeft
door de Faam!
Bij den Jan pleizier in aanzien, Als bij d' edelman de boer, Naakt het
beeld des sjouwend' ezels, Weêr een wagen van vervoer, 't Is de _Malle
Jan_, die kreunend, Vracht, bij vracht, wordt opgetast, Is dan Jan geen
goeije slokker, Die zich bukt voor zulk een' last!
Ei, zie eens, op mijne eer, Dat 's eerst een proper Heer! Gij vraagt: "wie
hij mag wezen?" 't Is uit zijn oog te lezen! Mij dunkt, zijn eernaam staat
In wat hij doet, of laat; En 'k dacht, hij schoot uw zinnen, Al reeds voor
lang te binnen. Hoe suft uw schrandre kop? Hoor, volg deez' raad dan
op: Uw allerrapste looper, Vlieg' naar den boekverkooper, 6. En vraag
den _Jan Perfekt_! Het raadsel is ontdekt.
Wiens naam geeft men geniën milder, Geniën van het edelst soort? Ook

Neêrlands kunsten kweekend oord, Gaf hem zijn' snaaksten schilder!
Of zegt men niet met alle reên, Van schalksche en oolijke aardigheên,
Ons onder 't lagchend oog getreên, _Het is een stukje van Jan Steen_?
"Hoe 't valschheid misduid', "Al kost het, verbruid! "Ook haring of kuit,
"Mijn tong, wie haar stuit--" Roept: _Jantje regt uit_!
En dichters van uw' naam, 'k zeg, dichters, Wie noemt het tal dier
gloriestichters? Neen, evenmin m' in 't nachtlijk uur De starren telt aan
't luchtazuur, Zoo min telt m' ook de lichten, die De Jannen zijn der
poëzie.
En nu, vermoeid van al het Jannen, Dien 'k eerst mijn kracht weêr zaam
te spannen, Voor ik het verdre van mijn taak, Door de allerschoonste
kroon volmaak, O! 'k heb nog Jannen groot en klein, Mijn vriend! in 't
altoos vruchtbaar brein, 'k Moet eerst maar wat op adem komen, En dan
zij 't loflied weêr vernomen Van Jan.
* * * * *
1. Sint Jan.
2. De Jan Roode-poortstoren, te Amsterdam, doch nu gesloopt.
3. Jean-sans-Terre, Koning van Engeland, in 1166 geboren, en Jan
zonder Land genaamd, omdat zijn vader, Hendrik de Tweede, hem
geene bezittingen naliet.
4. Dichtstuk van Voltaire.
5. Voorheen op den Kloveniers-Burgwal, te dier stede.
6. Een met lof bekende roman van dien naam.

DE TWEE HONDEN.
"Ei zeg, is dat nu reg? "Mijnheer heeft zoo een' ekel "Aan Lord, dien
boozen rekel," Sprak Piet, de brave knecht, "En toch, hij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.