De Leeuw van Vlaanderen | Page 7

Hendrik Conscience
in de lucht hange! En dat hij der
raven ten spijze worde!"
Nu grimlachte de jongeling nog meer: de hoeken van zijn mond
trokken zich achteruit, en een bleke of purperen kleur verfde
beurtelings zijn wangen.
"Een Vlaming ophangen?" morde hij. "Wacht een weinig!"
Hierop ging hij enige treden achterwaarts, plaatste zich met de rug
tegen een boom, stroopte de mouwen van zijn kolder tot aan de
schouders op, en toog zijn blikkerend kruismes uit de schede. De ronde
spieren van zijn blote armen waren gespannen, en zijn gelaat kreeg iets
in zich dat de leeuwen eigen is.
"Wee degene die mij raakt!" riep hij met kracht. "De raven van
Vlaanderen zullen mij niet eten; zij vreten liever Frans vlees!"
"Val aan, lafaards!" riep De Chatillon tegen zijn knapen. "Val aan dan!
Zie die bloodaards!--Zijt gij bang van een mes? Mocht ik mijn handen
aan die Laat vuil maken; maar ik ben edel. Grauw tegen grauw, het is
uw taak. Loopt hem dan over 't lijf."

Enige der omstaande ridders poogden De Chatillon te bedaren, doch de
meesten stemden in deze daad en hadden de Vlaming gaarne aan een
strop gezien. Ongetwijfeld zouden de knapen, door hun meesters
opgehitst, de jongeling overvallen en verwonnen hebben; maar nu
naderde de ridder die enige stappen van daar in diepe gepeinzen had
gewandeld. Zijn kleding en uitrusting ging die der andere ridders ver in
pracht te boven; het schild dat op zijn borst gewrocht was, droeg drie
gulden leliën op een blauw veld, onder een graaflijke kroon. Dit
beduidde dat hij van koningsbloede was.
"Hou op!" riep hij met streng gelaat tegen de knapen, en zich tot De
Chatillon kerende sprak hij: "Mijnheer!... Gij schijnt te vergeten, dat ik
Vlaanderen van mijn broeder en koning Philippe te leen heb. Die
Vlaming is mijn vazal.--Gij hebt geen recht op zijn leven, mits hij mij
alleen toebehoort."
"Zal ik mij dan door een boer bespotten laten?" vroeg De Chatillon met
spijt. "Waarlijk Graaf, ik versta niet waarom gij altijd het geringe volk
tegen de Edelen voorstaat. Zal die Vlaming zich beroemen dat hij een
Franse ridder ongestraft gehoond heeft? En zegt gij het, Mijne heren,
heeft hij de dood niet verdiend?"
"Mijnheer De Valois[8]," antwoordde De St.-Pol, "verleen mijn
broeder de kleine vertroosting, die Vlaming te zien hangen. Wat geeft
het leven van die koppige Laat aan uw prinselijke Hoogheid?"
"Hoort, Mijne heren!" riep Charles de Valois met toorn. "Mij is uw
losse taal ten hoogste onaangenaam. Het leven van een onderdaan is
mij van groot gewicht, en ik begeer dat men de jongeling ongehinderd
late. Te paard, Mijne heren! Te veel tijds is dit verspild."
"Komaan, De Chatillon," morde De St.-Pol tegen zijn broeder, "stijg op
het ros van uw schildknaap en laat ons gaan, want Mijnheer De Valois
is een ongelovige volksgezinde."
Intussen hadden de schildknapen hun wapens in de schede gestoken, en
waren zij nu bezig met de paarden hunner meesters vooruit te brengen.

"Zijt gij klaar, Mijne heren?" vroeg De Valois. "Nu dan, spoedig voort,
bid ik u; want anders komen wij de jacht te spade. Gij vazal, ga ter
zijde; waarschuw ons wanneer wij moeten draaien.--Hoe ver zijn wij
nog van Wijnendale?"
De jongeling nam zijn kap heuselijk van het hoofd, boog zich voor zijn
redder en antwoordde: "Nog een korte mijl, mijn Heerschap."
"Bij mijn ziel!" sprak De St.-Pol. "Ik geloof dat dit een wolf in een
schapenvel is."
"Dit heb ik reeds overlang gedacht," antwoordde de Kanselier Pierre
Flotte, "want hij beziet ons als een wolf en luistert als een haas."
"Ha! Ha! Nu weet ik wie het is," riep De Chatillon. "Hebt gij nooit
horen spreken van een wever met name Pieter Deconinck die te Brugge
woont?"
"Mijne heren, gij bedriegt u voorwaar," bemerkte Raoul de Nesle, "ik
heb de beruchte wever te Brugge zelf gesproken, en alhoewel hij deze
in schalksheid te boven gaat, heeft hij slechts één oog en onze leidsman
heeft er twee allergrootste. Ongetwijfeld bemint hij de oude Graaf van
Vlaanderen, en beschouwt onze komst als overwinnaars met een kwaad
oog; dit is de zaak. Vergeeft hem de trouw die hij zijn ongelukkige
Vorst bewaart."
"Het is lang genoeg hierover gesproken, Mijne heren," viel De
Chatillon in. "Laat ons van voorwerp veranderen. Ter goeder ure! Weet
gij wat onze genadige Koning Philippe met dit land van Vlaanderen
doen zal? Want op mijn woord, indien onze Vorst zijn schatkisten zo
dicht hield als De Valois zijn mond gesloten houdt, zou het arm leven
aan het Hof zijn."
"Dit zegt gij wel," antwoordde Pierre Flotte, "maar hij zwijgt niet met
iedereen. Vertraagt de gang uwer paarden een weinig, Mijne heren, en
ik zal u dingen zeggen die gij niet weet."
De ridders kwamen met nieuwsgierigheid dichter bij elkaar, en lieten

de Graaf De Valois een weinig vooruitgaan. Wanneer
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 182
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.