De Harmonie van het Dierlijke Leven | Page 8

F. C. Donders
zeker niet straffeloos onderling
van voedsel kunnen verwisselen. Zoo vinden ook wij vooral in onze
granen de bestanddeelen vertegenwoordigd van ons ligchaam;
want--onder den voortdurenden invloed dier granen is ons ligchaam
geworden, wat het is. Zonder die granen, waren wij niet, wie wij zijn.
Wij beantwoorden aan die granen, omdat wij mede zijn uit die granen.
En zeer opmerkelijk inderdaad is het, dat de voornaamste onzer
graansoorten zich hoogst waarschijnlijk met en deels door den mensch

over de aardoppervlakte hebben verspreid, uit de streken, het eerst door
menschen bewoond.
Doch vanwaar die mindere gevoeligheid der plantetende dieren voor
verdoovende vergiften?--Het is bekend, dat het dierlijk organismus zich
aan groote hoeveelheden van verdoovende stoffen gewennen kan. Zelfs
in Engeland treft men, naar de getuigenis van Christison niet zoo
geheel zeldzaam opiophagen aan, die, zonder blijkbaar nadeelig gevolg,
jaren achtereen verscheidene oncen laudanum daags gebruiken; eene
gift van 1/4 once zou, gewis, bij elk onzer in den doodslaap eindigen.
En kan ik u niet bijna allen als getuigen oproepen, dat ook de tabak
door gewoonte zijne vergiftige eigenschappen verliest?--Neemt gij nu
in aanmerking, dat de plantetende dieren zeer ligt eene zekere
hoeveelheid narcotische deelen in hun gewone voedsel aantreffen,
terwijl de vleeschetende hieraan nimmer zijn blootgesteld, dan hebt gij
den sleutel der harmonie, die zich ook hier niet verloochenen kon.
Gewis trok ook het merkwaardig verband tusschen de lengte van het
darmkanaal en den aard van 't gebruikte voedsel in hooge mate uwe
aandacht. De oplossing is niet moeijelijk. De aard van het voedsel
bepaalt, namelijk, de lengte van het darmkanaal. De kat is, zooals gij
weet, een vleeschetend dier. De mensch gewende de huiskat aan
gemengd voedsel. En vergelijk nu het darmkanaal van deze met dat der
wilde kat, gij zult het aanmerkelijk langer vinden, niettegenstaande
beider oorsprong dezelfde is. Dit eene voorbeeld zij voldoende tot
bewijs, dat de aard van het voedsel de lengte van het darmkanaal
bepaalt, en dat, gevolgelijk, bij elk dier eene juiste verhouding van
beide noodwendig is.
* * * * *
Zietdaar in enkele voorbeelden U den grond aangetoond der harmonie
tusschen het dierlijk organismus en de invloeden van buiten. Geeft de
wet van gewoonte rekenschap van dien band? Ik durf de beslissing
veilig aan u overlaten.--Uit de ontelbare voorbeelden koos ik slechts
enkelen. Ik hadde u kunnen wijzen op het verdikken der opperheid door
wrijving en drukking, op het gewennen aan eene drooge en vochtige
lucht, aan stoffen van verschillenden reuk of smaak, aan allerlei

geluiden, op den invloed, dien verandering van klimaat op den broeitijd
uitoefent enz., en hierdoor rekenschap kunnen geven van de
harmonische betrekking tot de buitenwereld, die het dierenrijk ook in
deze opzigten vertoont. Doch ik achtte het aangehaalde toereikend voor
mijn doel. Gij stemt met mij in, dat de gezegde harmonie eene
noodwendige, eene wettige is. Gij ziet haar onverbiddelijk tot stand
gebragt, onder den invloed der werkende oorzaken. En waar het rijk
van deze gevestigd is, daar althans is der teleologie de schepter
ontwrongen.
* * * * *
Maar, mogt ik vragen, heeft dit harmonisch verband zijn toppunt van
volmaaktheid bereikt?
Ik aarzel niet, hierop een ontkennend antwoord te geven. De harmonie
is niet. Zij ontwikkelt zich; zij wordt. Zij streeft voortdurend naar eene
volmaaktheid, die zij nimmer bereikt. Dit gebiedt reeds de wet, die aan
hare ontwikkeling ten gronde ligt, en de ervaring bekrachtigt het met
haar zegel. Overweegt het zelven. Wanneer de invloeden, die onze
organisatie wijzigen, niet volmaakt bestendig zijn,--en zij zijn het
nimmer,--dan kan ook onze organisatie niet in volmaakte
overeenstemming wezen met deze invloeden. Zij blijft, in zekeren zin,
bij deze ten achter. Immers niet op het oogenblik der inwerking kan
zich de organisatie wijzigen: zij behoeft hiertoe tijd; en inmiddels is
reeds weêr een nieuwe prikkel daar, die zijnen wijzigenden invloed
doet gelden. Vanhier eene ingewikkelde reeks van invloeden en
werkingen, die men te vergeefs, in al hare bijzonderheden, zou trachten
te ontleden. Elke nieuwe invloed heeft te strijden met de organisatie,
dat is met het produkt der voorafgegane invloeden. Is derzelver
afwisseling niet te groot, dan valt die kamp niet zwaar. Daarenboven
heeft de vatbaarheid voor accommodatie zich des te meer ontwikkeld,
naarmate het organismus aan meer verscheidenheid van invloed was
blootgesteld. Maar is de prikkel meer vreemd en ongewoon, dan grijpt
hij dieper in, en brengt verschijnselen voort, die wij stoornisssen
noemen, omdat zij niet strooken met onze begrippen van harmonie.
Deze stoornissen nu kunnen van dien aard zijn, dat de physische

voorwaarden van het harmonisch verband tusschen de verschillende
ligchaamsdeelen worden opgeheven. Thans is het leven niet langer
bestaanbaar, en allengs treedt een andere toestand, die van ontbinding
in. Grenzen dan ook tusschen leven en dood bestaan slechts voor den
oppervlakkigen beschouwer. Het eindigen van het leven aan den
laatsten ademtogt te verbinden, verraadt gebrek aan inzigt in hetgeen
aan het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.