De Harmonie van het Dierlijke Leven | Page 6

F. C. Donders
een derde punt in de verhouding van het dierlijk organismus tot de
voedsels verdient allezins onze aandacht. Het is niemand onbekend, dat
van de dieren zich eenigen met plantaardige, anderen met dierlijke
zelfstandigheden voeden, terwijl eindelijk een niet gering aantal zich
van gemengd voedsel bedient. Met dit verschil nu van voedsel, waartoe
het dier door zijne levenswijze en geheele organisatie als gedwongen is,
verkeert het darmkanaal in de heerlijkste overeenstemming. Dierlijke
stoffen behoeven, na opgelost te zijn, naauwelijks verandering te
ondergaan, om als geschikte bestanddeelen in het bloed te worden
opgenomen; de meeste plantaardige daarentegen eischen eene langere
inwerking van het spijsverteringsvocht;--van dierlijke stoffen is eene
betrekkelijk geringe hoeveelheid tot herstelling van het verlorene
benoodigd; van plantaardige zelfstandigheden worden hiertoe
integendeel grootere massas gevorderd: en juist hieraan geëvenredigd
bezitten de vleeschetende dieren een korter en eenvoudiger, de
plantetende een langer en meer zamengesteld spijsverteringskanaal,
terwijl de mensen en de overige dieren, die zich van gemengd voedsel
bedienen, in dit opzigt het midden houden. Treffende harmonie,
inderdaad!.... Is het rekenschap geven van dit verband, wanneer wij
zeggen: deze dieren verkregen een korter, gene een langer darmkanaal,
opdat elk zou beantwoorden aan den aard van zijn
voedsel?--Geenszins!
Ik zou de voorbeelden van harmonie tusschen het dierlijk organismus
en de invloeden, waaraan het voortdurend is blootgesteld, tot in het
ontelbare kunnen vermenigvuldigen; maar reeds hoor ik u veeleer
vragen naar den grond dier harmonie. Immers ik heb ze genoemd
wettig en noodwendig. Gij hebt dus regt, meer te eischen, dan op het
menschelijk standpunt hierin een wijs en verstandig doel te zien

aangetoond. Gij wilt weten, hoe zij tot stand kwam, hoe zij zich
handhaaft. Eene enkele wet geeft er u rekenschap van: Elk dierlijk
wezen wordt door de invloeden, waaraan het duurzaam is blootgesteld,
in zijne organisatie zoodanig gewijzigd, dat het aan die invloeden
harmonisch beantwoordt.
* * * * *
Die wet klinkt u bekend;--zij is zulks in waarheid. Duizenden malen
hebt gij het woord gewoonte uitgesproken, maar veelligt zijn' diepen
zin niet altijd wel doorgrond. Gij hebt haar genoemd eene tweede
natuur. Ik noem haar de natuur zelve. Wanneer wij erkennen als
wet,--dat is: als eeuwige waarheid, voor het verledene als voor het
heden en de toekomst,--dat de aard en zamenstelling van elk
bewerktuigd wezen gewijzigd wordt door de invloeden, waaraan het
blootstaat, dan moeten wij met noodzakelijkheid besluiten, dat, bij de
allengsche ontwikkeling van dierlijke wezens op de oppervlakte onzer
planeet, de gesteldheid der onderscheiden kiemen door de invloeden,
dat is door de omstandigheden, is bepaald geworden, en dat trapswijze
verandering dier omstandigheden tot gedurige wijzigingen, welligt tot
splitsing in thans onderscheiden soorten heeft aanleiding gegeven, zóó
evenwel, dat, in elke periode, de organisatie der dierlijke wezens aan de
invloeden van buiten harmonisch geëvenredigd bleef.
Maar toetsen wij de vastgestelde wet aan de verschijnselen; en laat ons
zien, of zij werkelijk rekenschap geeft van de harmonie, door deze zoo
luide en krachtig verkondigd.
In de eerste plaats wees ik u op de betrekking tusschen het dierlijk
organismus en de uitwendige temperatuur. Niets gemakkelijker dan te
bewijzen, dat deze betrekking noodwendig voortvloeit uit genoemde
wet. Vooreerst is het in de hoogste mate waarschijnlijk, dat alle
menschenrassen uit één en denzelfden stam zijn ontsproten en zich, uit
eene bepaalde streek, over het grootste gedeelte der aarde verspreid
hebben. En thans zien wij de organisatie van elke verscheidenheid
harmonisch beantwoorden aan het klimaat, waaronder zij leeft. Hoe
ware dit mogelijk, wanneer die organisatie niet allengs ware gewijzigd
geworden, naar gelang ze aan eene andere temperatuur werd

blootgesteld?--Of mogt gij twijfelen aan den oorsprong van alle
menschenrassen uit denzelfden stam, dan heb ik u slechts het
zoogenoemde acclimateren te herinneren. Wat is dit anders, dan eene
wijziging van het organismus onder den invloed eener vreemde
luchtstreek, eene wijziging in dien zin, dat het beantwoordt aan de
heerschende temperatuur en de overige invloeden, aan dit klimaat
verbonden?--Ik zou u voorts kunnen wijzen op de uitersten van
temperatuur, waaraan zoo velen zich door den aard van hun beroep
leerden gewennen; maar gij behoeft slechts uw eigene ondervinding te
raadplegen. Als na dagen van strenge vorst de thermometer ook slechts
weinige graden boven het vriespunt rijst, spreken wij reeds van eene
zoele lucht; en in het najaar, bij eene veel hoogere temperatuur, rillen
wij niet zelden van koude. Eenige dagen, in eene warme kamer
doorgebragt, zijn voldoende, om ons voor de frissche buitenlucht
gevoeliger te maken; en wie, van zijne jeugd aan, tegen koude gehard is,
stelt zich veilig bloot aan het guurste jaargetijde. Zoo krachtig doet zich
hier de invloed der gewoonte gevoelen. En wanneer wij nu overwegen,
dat de kiem van elke diersoort onder eene bepaalde temperatuur gelegd
werd, dat zich elke soort onder eene bepaalde temperatuur hooger en
hooger ontwikkelde, dat daarenboven elke wijziging in die temperatuur
en in hare afwisselingen als onmerkbaar plaats greep,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.