De Harmonie van het Dierlijke Leven | Page 5

F. C. Donders
had moeten doortrekken, om deze landen te bereiken, trad als
beletsel op. Evenzoo staat de koude der toppen van de Cordilleras als
scheidsmuur daar tusschen vele soorten van dieren, inzonderheid van
insekten.--Waar daarentegen werktuigelijke hinderpalen de
verspreiding langs de isothermen beperkten, heeft de mensch, door

zijne tusschenkomst, slechts die hinderpalen te overwinnen, om een
nieuw gebied van verspreiding te openen. Dit bewijzen ons de paarden
en runderen, die, door de Spanjaarden naar Amerika overgebragt, zich
aldaar in het ontelbare vermenigvuldigd hebben. Maar, wildet gij de
noordelijke dieren naar het zuiden, de zuidelijke naar het noorden
overplanten, gij zoudt uwe poging verijdeld zien. Het rendier,
volkomen gehard tegen de lange en strenge winters van Lapland, brengt
te Petersburg den zomer reeds kwijnende door, en bezwijkt spoedig
onder den invloed der warmte van een meer gematigd klimaat. En in
hetzelfde oord sterft de aap aan longtering, en kan de slang alleen door
koestering en verwarming het ellendig plantenleven rekken, waartoe zij
door de koude onzer gewesten gedoemd is.
De mensch althans, meent gij, maakt eene uitzondering. Hij, als
wereldburger, bewoont met enkele hem gevolgde huisdieren schier de
geheele oppervlakte der aarde, en leeft bij de grootste verscheidenheid
van temperatuur.--Ik zou u kunnen wijzen op het tal van middelen,
waardoor zijn vindingrijk vernuft aan felle koude en brandende hitte
leerde afbreuk doen; maar liever vraag ik u, of niet evenzeer de Neger
als de Laplander het best beantwoordt aan den invloed der temperatuur
van het oord zijner bewoning. Het is u niet onbekend, hoe vaak
verhuizing naar een vreemd klimaat leven en gezondheid kost. Waar is
het,--en die regel is algemeen,--dat, onder de verschillende
hemelstreken, de organisatie van menschen en dieren harmonisch
beantwoordt aan de heerschende temperatuur. Vanwaar die harmonie?
Mogen wij ze, op het natuurkundig standpunt, voor verklaard houden,
met in haar een wijs doel te erkennen van den Schepper, die hier deze,
daar gene dieren in het aanzijn riep?--Gewis niet!
Even harmonisch is het verband tusschen de gevoeligheid van het oog
en de sterkte van het licht. Reeds merkte ik op, hoe het zonlicht de
luisterrijke pracht der natuur voor ons oog toegankelijk maakt, zonder
het door zijnen glans te verblinden. Maar ziet de nachtelijke dieren! Zij
bezitten eene gevoeligheid van oog, die hen wel is waar het daglicht
moet doen schuwen, maar die juist hen in staat stelt, hunne prooi te
zien en met zekerheid te bemagtigen, waar voor ons enkel duisternis
heerscht. Heerlijke doelmatigheid! moge de teleoloog hierbij in

bewondering uitroepen: hij wane niet, met dien uitroep tot de oorzaak
van het verband te zijn opgeklommen.
De dampkring, eene noodwendige voorwaarde van het dierlijk leven,
oefent eenen tweeledigen invloed op het organismus: eenen
werktuigelijken door zijne drukking, eenen scheikundigen door zijne
zamenstelling. In beide opzigten is de organisatie van het dier hieraan
harmonisch geëvenredigd. In de ijlere lucht, die de hoogste bergtoppen
omringt, wordt vaak de moedige reiziger door de lastigste
verschijnselen gekweld. Zijne aderen zwellen op; het bloed dringt hem
uit lippen, mond en neus, zelfs uit het bindvlies zijner oogen. Bij
versnelden pols en ademhaling voegt zich duizeligheid, onmagt of
slaapzucht; en hij wordt door eene loomheid overvallen, die, op haar
hoogste punt gekomen, volgens getuigenis van de Saussure, hem eene
enkele schrede weigeren zou, om het dringendst gevaar te ontvlieden.
Zoo zinkt hij moedeloos, afgemat, neder;--en trots boven zijn hoofd
verheffen zich de arend en de condor, en zweven in statige vlugt door
den nog dunneren dampkring.
Niet minder beantwoordt het organismus aan de zamenstelling der
lucht, waaraan het is blootgesteld. Plaats een dier, dat den frisschen
dampkring met ons deelt, in een mengsel, hiervan merkelijk in
zamenstelling onderscheiden, gij zult het onfeilbaar zien bezwijken.
Maar evenzeer zoudt gij het leven vernietigen van den worm, die in de
vochten van het darmkanaal voedsel vindt en lucht om te leven, zoo gij
hem overbragt in den vrijen dampkring; de scheikundige invloed van
dezen is vijandig aan zijne organisatie.
Merkwaardig ook vooral is de harmonische betrekking tusschen het
organismus van elk dier, en het voedsel tot zijne instandhouding.
Overal is het dier juist door datgene als omringd, wat voor zijne
voeding het geschiktste is. Terwijl de natuur duizenderlei schadelijke
stoffen oplevert, die, in het organismus gevoerd, gezondheid en leven
bedreigen, is er onder de talrijke bestanddeelen onzer natuurlijke
voedsels geen enkel, welks invloed zich verderfelijk toont.
Wederkeerig zegt men, dat sommige dieren zich ongestraft voeden met
stoffen, die voor anderen doodelijk zijn; en het is eene erkende

waarheid, dat plantetende dieren, die zoo ligtelijk giftplanten in hun
voedsel zullen gemengd vinden, hiervan zonder eenige nadeelige
uitwerking hoeveelheden verdragen, waartegen het leven van
vleeschetende dieren niet bestand is. Maar deze, zegt de teleoloog, zijn
door hunne levenswijze tegen het opnemen van plantaardige vergiften
genoegzaam gewaarborgd; en zij hadden dus geene behoefte aan
diezelfde ongevoeligheid. Wacht U, hierin eene verklaring te zien!
Nog
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.