een leiding en op de kleinere schaal van een onderdeel der evolutie, vinden wij bijvoorbeeld in de kunst.
In Griekenland hebben in onze bekende oudheid enkele groote ingewijden beeldwerken gewrocht, die niemand van hunne latere navolgers heeft kunnen benaderen, en die ook zelfs nu niet benaderd worden. Toch zijn zij daar als een beeld van hetgeen mogelijk is in die richting, en moet het betrekkelijk einddoel van onze kunstenaars zijn, hen te evenaren om op een toekomstig tijdstip tot hetzelfde standpunt te komen. Ook hier is dus schijnbaar eerst een ongewone en abnormale ontwikkeling en beschaving, vervolgens achteruitgang en een te komen beschaving die tot het eerste punt terugkeert, plus de innerlijke ontwikkeling door die navolging verkregen.
In ieder geval, hetzij wij dit nu kunnen aantoonen en staven door feiten of niet, de Theosofische theorie zegt ons dat de eerste beschavingen van onze menschheid, dus die van vóór het bekende geschiedkundige tijdperk en waarvan de eerst bekende Egyptische beschaving slechts een vervallen overblijfsel was, geleid werden en opgebouwd waren door Adepten of in enkele gevallen zelfs door zeer verheven Wezens van andere bollen in ons zonnestelsel.
Wanneer wij ons aan deze beschouwing houden, kan bij ons geen twijfel bestaan of alle zaken die wij omtrent deze beschavingen en bijvoorbeeld omtrent de ons bekende Egyptische beschaving eveneens gissen of kennen, moeten wij in een geheel ander licht zien dan zulks gedaan kan worden door een wetenschappelijk onderzoeker.
Wanneer wij nu in het licht van deze theorie het onderwerp beschouwen, dat ik mij voorstel in dit boek te behandelen, namelijk de verschillende theorie?n die omtrent de Groote Pyramide, hare Bouwers, en het waarom van haar bouwen, enzoovoorts, bestaan, dan kunnen wij zeker niet de woorden beamen van een der grootste hedendaagsche Egyptologen, E. A. Wallis Budge, waar hij met betrekking tot dit onderwerp in zijn laatst verschenen werk [1] schrijft:
"In de volgende bladzijden wordt geen melding gemaakt van de verscheidene vernuftige theorie?n die zich steeds om 'de Groote Pyramide' verzameld hebben en die aan dat uitgebreide grafgedenkteeken verborgen doeleinden en beteekenissen zouden willen toeschrijven, want door alle bevoegde gezaghebbenden wordt nu erkend dat zij gebouwd werd voor een graftombe en niet om eenigerlei esoterische leeringen die in verband staan met de Hebreeuwsche Patriarchen en anderen te verduidelijken" [2].
Deze uitspraak moge groot gezag hebben en heeft dit zeer zeker ook voor iedereen die de gewone wetenschappelijke beschouwingswijze toegedaan is, maar even zeker is het dat er velen zijn die, al mogen zij niet behooren tot de "bevoegde gezaghebbenden" over dit onderwerp, het toch stellig niet eens zullen zijn met deze uitspraak, en het nimmer zullen worden, omdat zij andere theorie?n huldigen, en ook omdat zij in vele gevallen het gezag van de aangehaalde feiten niet zullen erkennen.
Doch om ons een juist denkbeeld te vormen van enkele der theorie?n omtrent de Groote Pyramide, is het in de eerste plaats noodzakelijk te zien welke de theorie?n en de gegevens zijn omtrent de bewoners van Egypte gedurende het tijdperk van den bouw der Groote Pyramide.
In de eerste plaats dan de wetenschappelijke. In zijn voorwoord van het reeds aangehaald werk zegt Budge: "dat de archeologen langen tijd beweerden dat het tijdperk van drie of vierduizend jaren, dat velen voldoende achtten voor de opkomst, den groei, de rijpheid en het verval van de oude Egyptische beschaving, onvoldoende was, en dat de schoone reliefwerken en schilderingen, en de reusachtige Pyramiden, die het werk waren der Egyptenaren van de IVe Dynastie, nooit voortgebracht konden zijn door een volk dat enkele honderden jaren tevoren volkomen of nagenoeg wild was. De juistheid van deze zienswijze is nu bewezen, en het is bekend dat Mena of Menes niet de eerste Koning van Egypte was [3], en dat het beschavingstijdperk dat ons onthuld wordt door de werken der dynastische Egyptenaren, niet als het ware pasklaar te voorschijn sprong gedurende de regeering van dien koning. Het is ook zeker dat een aantal onafhankelijke koningen zoowel in de Delta als in Boven-Egypte moeten geregeerd hebben lang vóór Mena, hoewel het zeer wel mogelijk is dat hij de eerste geschiedkundige koning was, die er in slaagde zich tot koning van zoowel het Zuiden als het Noorden te maken [4]".
Nu stemt dit zeer zeker in één opzicht goed overeen met onze Theosofische theorie van voorhistorische beschaving, want behalve het hier aangehaalde is het ook een bekend feit dat Menes, hoewel hij enkele groote publieke werken deed uitvoeren (zooals het verleggen van den loop van den Nijl door het opwerpen van een grooten dijk) en in verderen algemeenen zin een groot heerscher was, die veel deed voor de stoffelijke welvaart en den bloei van zijn volk, ook in dezen te ver ging en groote weelde en overdaad invoerde bij zijne hofhouding, waardoor blijkt dat hij reeds materialistisch en in geen geval een Koning-Ingewijde was, tenminste niet van dien graad als wij gewoonlijk bedoelen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.