De Edda | Page 4

Frans Berding
bruid."
Het was nog vroeg in den avond, toen de gasten bijeen kwamen. Ook
kwam er de oude wintergrauwe zuster van den Reus. Die bedelde een
bruidsgeschenk:
--"Geef mij de graangouden ringen, die glinsteren aan uwe handen, als
gij mijn liefde en gunsten verwerven wilt."
Veel schuimend bier werd er op het feest geschonken. Thonarr alleen at
een os en acht zalmen, en alle koeken, die men klaar gezet had voor de

vrouwen, en hij dronk drie emmers mede leeg, hij alleen.
Thrym vond dat vreemd, en hij zeide:
--"Nog nooit heb ik een bruid zoo gulzig gezien, en geen meisje ooit
zooveel mede zien drinken."
Maar de sluwe dienares, die aan zijn zijde zat, antwoordde geslepen:
"Acht nachten lang gunde Freya zich geen eten: zóó hunkerde haar hart
naar Reuzenland."
Thrym, die zijn bruid wilde kussen, lichtte nu verlangend haar sluier op.
Bijna stoof hij van ontsteltenis de zaal uit en zeide:
--"Wat vreeselijk flikkeren Freya's oogen! Als bliksem brandt haar
blik!"
Maar de sluwe dienares, die aan zijn zijde zat, antwoordde geslepen:
--"Acht nachten lang heeft Freya's oog geen slaap gesloten: zoo
hunkerde haar hart naar Reuzenland!"
Toen stond Thrym op, der Dorstigen vorst, en sprak:
--"Brengt mij den hamer om de bruid te wijden, legt Mjölnir in den
schoot van de maagd: dat een onverbreekbaar verbond ons verbinde."
Wat lachte van vreugde Thonarrs sterke hart, toen hij zijn
bliksemhamer herkende!
Thrym trof hij het eerst, daarna versloeg hij gansch het geslacht der
Reuzen, heel de bende beukte hij neer.
En ook de wintergrauwe Reuzenzuster, die om een bruidsgeschenk
gebedeld had, werd door den moker vermorzeld: van Mjölnir kreeg ze
mooie munten--graan-gouden ringen gaf haar de hamer.
Zoo kreeg Thonarr zijn hamer terug.

Dwerg Weetal wil vrijen
Toen Thonarr eens uitgereden was naar het Oosten en den zomer
medegenomen had op zijn tocht, was zijn dochter, het vruchtbare zaad,
alleen achtergebleven in de macht van de krachten, welke onder de
aarde wonen, en een van de dwergen had zich met haar verloofd. De
goden hadden dit goed gevonden, want geen van allen had zich om haar
bekommerd, acht maanden lang.
Zoodra Thonarr terugkwam van zijn reis ging de dwerg naar diens
woning om zijn bruid te halen. De banken in zijn steenige aardehuis
had hij laten versieren met mos en jonge sprietjes, opdat er een
aangename rustplaats voor zijn bruid zou zijn.
Thonarr echter zeide hem:
--"Wie ben je, bleeke kerel, heb je vannacht naast lijken gelegen? Mij
dunkt, dat er iets van reuzenruwheid steekt in je ziel. Hoor eens, jij bent
voor die bruid niet geboren."
Dat viel den dwerg lang niet mee. Hij had gedacht, dat niemand zich
verzetten zou tegen wat de goden toch hadden goed gevonden, en nu
stootte hij op de stugheid van den vader, die hem geen toestemming
wilde geven,--en het meisje nog veel minder.
Hij zeide:
--"Weetal ben ik,--in het gesteente staat mijn huis,--door negen
werelden ben ik gewandeld--wat verborgen was werd mij
bekend,--kom, schenk mij uw sneeuwschoone dochter."
Toen sprak Thonarr:
--"Welnu, Weetal, ge kunt haar winnen, als ge mij zeggen zult wat uit
iedere wereld ik wensch te weten."
Daarover was Weetal zeer verheugd. Vol vertrouwen op zijn sluwheid
wreef hij zich de handen, ongeduldig verwachtend wat Thonarr wel

vragen zou.
--"Zeg mij," sprak deze,--"o, ik twijfel niet of ge zult het mij
zeggen--met welken naam wordt in iedere wereld de aarde genoemd?"
Weetal antwoordde hem:
--"Aarde bij de menschen, bij Asen veld, weg noemen haar de Wanen.
De Reuzen zeggen: immergroen, Alfen: begroeide, omlaag-wonende
dwergen spreken van slijk."
Ten tweede vroeg Thonarr:
--"Zeg mij, Weetal,--o, ik twijfel niet of ge zult het mij zeggen--met
welken naam wordt in iedere wereld de hemel genoemd?"
En Weetal zeide:
--"Hemel bij menschen, bij goden beschutting, windwever zeggen de
Wanen. Van hoogwereld spreken de Reuzen, van glinsterdak Alfen,
dwergen van druip-zaal."
Toen vroeg hem weer Thonarr:
--"Zeg mij, Weetal--o, ik twijfel niet of ge zult het mij zeggen--met
welken naam wordt in iedere wereld de maan genoemd?"
En Weetal gaf ten antwoord:
--"Maan bij menschen, goedlicht bij goden, in Hel rollend rad, renner
bij Reuzen, jaarmaat bij Alfen, wij, dwergen, zeggen maar: schijn."
Weetal was zeer tevreden over alle antwoorden, die hij gaf. Heimelijk
verheugde hij zich, dat hij den sterken God zoo te pakken had, en reeds
dacht hij diens dochter bij zich in het gesteente thuis.
Maar Thonarr was met zijn vragen nog niet klaar. Ook van de zon
wilde hij weten, hoe ze genoemd werd in iedere wereld, van wolken en
wind. En naar de namen van de zee en van het zaad en van het vuur

vroeg hij den dwerg.
Toen hij hem al deze dingen had gevraagd, en Weetal op alles had
geantwoord, vol ijver en vreugde, en verwaand op zijn wijsheid, keek
Thonarr tersluiks naar het Oosten, toen weer naar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 61
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.