den dwerg.
In het Oosten was het nog donker--en Weetals gezicht grijnsde van
genot.
Toen ging Thonarr weer verder met vragen:
--"Zeg mij, Weetal--o, ik twijfel niet of ge zult het mij zeggen,--met
welken naam wordt in iedere wereld de luwte genoemd?"
En Weetal antwoordde:
--"Luwte bij menschen, bij goden rust, windstilte noemen haar Wanen,
zoelte de Reuzen, de Alfen sluimer, dwergen: kalme-dag."
Toen Thonarr weer:
--"Zeg mij, Weetal,--o, ik twijfel niet, of ge zult het mij zeggen--met
welken naam wordt in iedere wereld de nacht genoemd."
En Weetal:
--"Bij menschen nacht en nevel bij goden, masker bij wijze Wanen,
lichtloos noemen de Reuzen hem, slaaplust de Alfen, wij, dwergen:
wever van droomen."
Thonarr keek weer naar het Oosten, waar nu een lage lichtstreep lag.
En glunder gluurde de dwerg of zijn bruid niet gebracht werd.
Nogmaals vroeg Thonarr:
--"Zeg mij, Weetal,--o, ik twijfel niet of ge zult het mij zeggen--met
welken naam wordt in iedere wereld het woud genoemd?"
--"Woud bij de menschen, manen des velds bij de goden, Hel noemt het
heuvelriet, Reuzen noemen het brandstof, hout heet het bij Wanen, en
Alfen spreken van siertuin."
Weer keek Thonarr naar het Oosten--er kwam al blanke glans--en de
bleeke dwerg wachtte op verdere vragen.
Toen sprak Thonarr:
--"Zeg mij nu nog,--o, ik twijfel niet of ook dat zult gij mij zeggen--met
welken naam wordt in iedere wereld het bier genoemd?"
--"Bier," sprak Weetal, "zeggen de menschen, brouwsel de goden,
Wanen: roes. Reuzen noemen het klaarnat, de Dorstigen: dronk, in
Hella noemt men het mede."
Toen schoot over den heuvel ten Oosten de eerste zonnestraal, die
dwergen versteenen doet.
En Thonarr lachte, lachte, dat zijn baard er van beefde:--"Wondere
wijsheid heeft je mond mij verkondigd,--meer kennis ontmoette ik
nooit. Domme dwerg, dien mijn list misleidde, kijk, daar straalt de zon,
verstard stuk steen."
De Roof van den Regendrank
Wodan was eens uit Walhalla weggegaan om den verjongenden drank
van den lenteregen weer terug te halen, dien de Reuzen hem ontstolen
hadden en in den harden winterbodem hielden verborgen.
Lang reeds hadden de goden uitgekeken, of Wodan nog niet
wederkeerde, tot eindelijk een vogel hun heilige hallen binnenvloog.
De vogel gaf hun overvloedigen drank en de goden verheugden zich
zeer. Want het was Wodan zelf, die zoo tot hen teruggekomen was.
Toen verhaalde hun Wodan:
--"Daar ben ik dan terug van den berg der Reuzen. Heel wat woorden
werden er gewisseld in de zaal van den ouden Drinker. Want zwijgen
zou in het geheel niet helpen. Doorbek, de slang, liet ik door den berg
knagen: zelf kroop ik toen door het gat. Ik dacht leven en lijf te zullen
verliezen, want boven en beneden was de berg van Vratenholen vol.
Nooit zou ik ook uit het rijk van de Reuzen ontkomen zijn, als de
aardevrouw Strijdvreugde niet goed voor mij was geweest, en als zij
haar armen niet om mijn hals had geslagen.
Want wij zaten beiden op een gouden zetel, en zij gaf mij te drinken
haar kostelijken drank. Spoedig vloog de vogel Vergeten door de
zaal;--ook mijn verstand ging fladderen, en ik werd zoo licht als een
wolkenvogel. Toen heb ik heel het vat leeggedronken--dat was mijn
vergelding voor Strijd vreugde's gunst.
Zoo had ik vreugde bij het drinken. Zoo haalde ik de vreugde tegelijk
met den drank naar huis."
Godentwist
In den tijd van de zomeronweders, toen Thonarr van zijn reis naar het
Oosten wederkeerde, kwam hij voor een heel breed water. Aan den
anderen oever stond een veerman met een schip. Thonarr riep tot deze:
--"Wat voor een kerel is die kerel aan den anderen kant van het water?"
De veerman, die hem hoorde schreeuwen, riep tot hem terug:
--"Wat voor een man is die man, die zoo verschrikkelijk schreeuwt?"
De veerman droeg een mantel, die zoo blauw was als de hemel. Hij had
slechts één oog, maar dat eene oog was zoo licht als de zon. Want de
veerman was Wodan. Hij noemde zich echter niet Wodan, maar
Haarbaard, om den langen baard, dien hij droeg, en die hem omsluierde,
zooals regenwolken de zon omsluieren en den helderen hemel.
Thonarr zag er uit als een boef, en Haarbaard sprak tot hem:
--"Ik geloof, dat gij geen drie dingen bezit;--beware! ge hebt niet eens
een broek aan."
Maar Thonarr wilde, dat de veerman hem over het water zou halen, en
hij vroeg hem, wien het schip behoorde, waarop hij voer.
--"Strijdwolf," sprak Haarbaard, "heeft mij dat schip gegeven. Maar
boeven en dieven mag ik niet overbrengen,--alleen eerlijke lieden.
Noem mij ten minste je naam, als je met mij wilt varen."
Toen noemde Thonarr zijn naam. Hij vertelde, dat hij de zoon van
Wodan was en de vader van Macht, en dat hij reus Berggevaarte
gedood had. En hij vroeg aan Haarbaard wat deze had gedaan.
--"Vijf volle winters," sprak Haarbaard,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.