De Edda | Page 7

Frans Berding
man, die in zijn land was gekomen. En dit gaf zij hem als een kenteeken: dat geen hond, hoe woedend ook, het wagen zou tegen dien man te blaffen.
Eigenlijk was het een groote onwaarheid te beweren, dat Roodspeer niet gastvrij was, maar nu liet hij den man gevangen nemen, tegen wien de honden niet blaffen durfden. Deze man droeg een langen blauwen mantel en noemde zich Grimnir, Vermomde. Maar meer zeide hij niet over zichzelf, hoe men ook vroeg. De koning liet hem toen pijnigen om hem aan 't spreken te krijgen en hij plaatste hem tusschen twee wolken van vuur. Daar zat hij acht nachten lang.
Koning Roodspeer had een zoon, die tien winters oud was en dien hij Agnar noemde, naar zijn broeder. Agnar ging naar Vermomde en gaf hem een hoorn vol drank en zeide, dat de koning er heel erg slecht aan deed hem zoo pijn te doen zonder schuld. Vermomde dronk den hoorn leeg. Toen was het vuur zoo ver gekomen, dat zijn mantel al brandde. Vermomde sprak:
--"Vretende vlammen, wijkt terug. Reeds rooken mijn kleeren, mijn mantel verschroeit. Acht nachten al toef ik tusschen die vuren,--en niemand, die mij drinken gaf als Agnar alleen. Agnar zal koning zijn in de landen van Roodspeer."
Toen verhaalde Vermomde de wonderen van het worden der wereld v����r allen tijd:
--"Uit het vleesch van Ruischreus werd de aarde geschapen, de zee uit zijn zweet, uit zijn beenderen de bergen, uit zijn haren de boomen, uit zijn tanden het gesteente. Om Midgaarde, waar de menschen wonen, bouwden de goden uit zijn wenkbrauwen een hechte verschansing tot stevigen steun, zij spanden van zijn schedel hoog den hemel, wierpen zijn hersenen als wolken in de lucht. Daar draven hijgend over wolkenwegen Vroegop en Vlugvoet voor den wagen van de zon. Viel het schitterende schild, dat de zon beschermt, dan vlogen bergen en branding in vlammenden brand.
Sk?ll, de wolf, snelt achter de zon tot in de schuimende zee, wild voor haar uit rent Hati langs den weg.
Ook bouwden in oude dagen Innewoonds zonen het wondere schip voor de zon: dat is het snelste van alle schepen,--Schrikesch van alle boomen de eerste,--Wodan de grootste van alle goden,--Sleipner het vlugge, vliegende paard,--Bifr?st de kunstigste van alle bruggen,--Bragi van alle zangers de beste,--Habrok de havik,--Garm de hond ...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Maar Roodspeer wilde niet dat de vuren weggenomen werden. Toen verhaalde Vermomde de wonderen van den wereldboom, die groeit door alle tijden:
--"Schrikesch lijdt meer schade dan de menschen weten. Hol wordt het hout. Want van de kruin knabbelen herten de knoppen, aan de wortels knagen de kaken van Nijdhaag, den draak. En Knaagtand, de eekhoorn, rent op en weer neer staag langs den stam,--woorden van Arend, die hoog in den top zit, vertelt het aan Nijdhaag, den draak.
Meer monsterige maden dan menig man meent woelen krioelend om den voet van Schrikesch. Elkander omslingerend in 't slijmerige graf slurpen ze, slapend, het sap uit de wortels.
Drie wortels zijn er, die naar drie zijden dringen, tot boven Helleland de eene, een andere tot het land der Reuzen, de derde tot waar de menschen wonen.
Vele zijn de stroomen, die aan Schrikesch' stam ontspringen. Stormen stuwen de golven, die volken omvatten, naar het land van de menschen en veel verder naar Helleland heen.
Stroomen, die aan Schrikesch' stam ontspringen, koele, krachtige, wielende wateren vloeien den hoogheiligen Asen toe.
Thonarr waadt dagelijks door het water, als hij daar daalt naar den raad aan den Schrikesch. Dan gaat hij over de brandende godenbrug, waar fel vlamt flakkerende gloed.
Daarheen rijden ook alle de goden om te beraden, iederen dag. Goudig van glans zijn de paarden der Asen, stevig van stap,--vlug vliegen ze op hunne lichte hoeven, zilver waaien de manen in den wind ...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Maar Roodspeer wilde niet dat de vuren weggenomen werden. Toen verhaalde Vermomde de wonderen van de woningen der goden boven alle tijden:
--"Hoog voor mijn oogen ligt het liefelijke land van Asen en Alfen. Thonarr zit in Krachtland ten troon tot de goden vergaan. Vijf honderd-en-veertig zalen weet ik in Bliksemflits' huis. Hooger dan alle huizen, die met daken gedekt zijn, is de zaal van mijn zoon.
In Vochtendal heeft de sneeuwwollige Uller zich een burcht gebouwd. Alfenland gaven de Asen aan Freyer bij 't doorbreken van den eersten tand.
De derde bouw is met zilver gedekt. Lentezaal was reeds lang geleden voor den hoogen Ase een zetel.
Koele wateren spoelen door Storteschuim, waar Wodan en Sage dagelijks drinken uit bekers van goud.
In Vreugdeburcht, de vijfde der vesten, glinstert het goud van Walhall: daar komen tot den heerscher de helden, die door
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 59
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.