De Boe Hedma in Zuid-Tunis | Page 4

Ch. Maumené
met de zeer breede, vlakke bedding, die vol steenen lag, vormt maar een onbeteekenende insnijding in de eindelooze vlakte, die hij in haar geheele lengte passeert. Ik wou in het kapelletje binnengaan, om er in de schaduw uit te rusten en te ontbijten, maar doordringende kreten gingen op van achter het graf van den heilige; het waren vrouwen, die dicht opeengedrongen wel met haar tienen zich in het donkerste hoekje schuilhielden. Ik trachtte ze met vriendelijke woorden gerust te stellen; daarna gebruikte ik een beter gangbare munt, namelijk stuivers, die ik haar toewierp. Dat stelde haar gerust en ze werden gekalmeerd. Het waren voor het meerendeel afschuwelijk leelijke wezens zonder tanden en zonder haren, voor welke laatste bundeltjes geel vlas in de plaats waren gekomen.
"Het was volstrekt niet noodig", zei ik tot haar, "zooveel leven te maken; gij begrijpt toch wel, dat ge niets meer te vreezen hebt!"
Toen werden ze boos, en ik moest nog eenige stuivers geven, terwijl Salem op jovialen toon dubbelzinnige grapjes met haar wisselde. Hij profiteerde er buitendien van, door een van de dames de paarden te laten vasthouden en achter mij binnen te gaan.
"Wat doet gij daar, o gij, vrouwen! ... zegt gij er uw gebeden?"
Zij zijn hierheen gekomen bij gelegenheid van den oogst, om een oude zieke vrouw naar deze heilige plaats mee te nemen. De pati?nt moet door den invloed van den heilige van haar lamheid genezen, en tegelijk brengen ze er lammeren en geitjes, die dan in het vervolg gauwer vet zullen worden.
Ik nam plaats te midden van die nymfen, deelde wat brood met haar en sardines, en stond haar het ledige blikje af, waar nog wat olie in was. Eerst kibbelden ze om de olie, toen om het blikje; het gesprek werd vertrouwelijker en al mijn brood ging eraan, tot groot misnoegen van Salem, die er aan gewend was, het als toevoegsel tot zijn ontbijt nog te ontvangen.
"Hoe heet de maraboet?" vroeg ik, toen ik weer te paard steeg, terwijl al de vrouwen naar de deur kwamen dringen, mijn kleederen aanraakten, mijn schoenen en handschoenen, alles met een onbescheidenheid, die uit nieuwsgierigheid voortkwam, en niet ongrappig was.
"Sidi haoea el wadi," dat is "Mijnheer de rivier."
"Maar dat is toch geen naam!"
"Jawel, dat is een naam, want de maraboet zegt ons immers, waar de bedding der rivier is, die zonder hem in de vlakte heel moeilijk te vinden zou zijn."
Wonderlijke muzelmansche heiligen, die in de woestijn de functie vervult van handwijzers!
Eindelijk, daar is Bir Saad, dat is: de put van Saad.
In een steenachtig en door de zon verschroeid dal heeft deze vesting geen andere verdienste, dan dat ze den put op haar binnenplein heeft, en in het heele land is er geen andere. Zoo ziet men er dan ook altijd een karavaan van Arabieren, soms van zeer ver gekomen, die er met hun ezels of kameelen den watervoorraad komen aanvullen. Op het oogenblik, toen wij er kwamen, was een familie van de Oeled Boe Saad bezig, zich van het noodige te voorzien; de vader staande op den rand van den put, en de moeder, een duenna met gele haarbosjes, regelden het werk en lieten de emmers zakken, terwijl de dochters, nichten en broerskinderen, zes stevige jonge vrouwen, aan een touw van een dertigtal meters gespannen, ze al voortloopend optrokken en ze vol boven brachten, waarna de ouden het water overgoten in de zakken van geitevel, bij den put opgestapeld.
De broers, de echtgenooten en de minnaars van de dames, zagen toe op het werk, terwijl ze op den grond zaten en sierlijk aan het sigaretten rooken waren. Het tooneeltje had zijn eigenaardige bekoorlijkheid, want het was zeer warm en de dames voelden zich op haar gemak, zoodat we konden waarnemen, dat een paar van haar zeer mooie modellen zouden wezen. Ik wou haar photografeeren, maar de aanwezigheid van het mannelijk element maakte de juffers onhandelbaar. Zij haastten zich de zakken op te laden op de magere pakdieren, en de ezeltjes zagen er met dien zonderlingen druipenden last uit als beesten uit een sprookje. Toen verdween alles in de wadi.
Ik werd voor mijn teleurstelling schadeloos gesteld door een meisje, dat geheel alleen aankwam met een kameel, dien ze aan een touw hield, terwijl ze een pot vol melk in de hand had. Manoebia is een boerinnetje van een twaalftal jaren met een ondeugend, leelijk, aapachtig gezichtje en een vluggen, lossen, beslisten gang. Zonder eenige verlegenheid en al spelend met de arabische versierselen, waarmee ze getooid is, vertelt ze mij, dat haar ouders den oogst binnenhalen tusschen Sidi haoea el wed en het gebergte op drie uur afstands van hier; zij brengt haver naar haar neef, die bewaker is van den bordj, en daarvoor zal zij koeken meenemen naar het kamp.
"Ik zal je noss frank (een tienstuiversstuk) geven, Manoebia, om je portret te maken, van jou
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 12
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.