kloven bespeur ik een Arabier, die zijn lompen uitwascht; zoo volkomen naakt, lijkt hij op een voorhistorische anthropo?de; elk van ons vroeg hem op zijne beurt om inlichtingen, maar hij stiet een gebrom uit, zonder antwoord te geven, en ik moest ten slotte wel denken, dat hij doofstom was. Mijn rijdieren struikelden het eene na het andere tusschen de rotsen of zonken weg in diepe modderpoelen, verborgen in een bosch van riet, zoodat ik hen wel moest laten terugkeeren en een weg ten zuiden van de bergketen moest gaan zoeken, om de warme bron van de wadi Hadedsj te vinden.
Den geheelen morgen ging het toen door een steensteppe, waar enkele weinige jujubeboomen (Zizyphus vulgaris) de verwonderlijke energie hebben gehad nog te willen groeien. In de kuilen, waar nog wat teelaarde weerstand heeft geboden aan de winden en de uithollingen door het stroomend water, vindt men nog sporen van romeinsche ru?nen en verwoeste of volgewaaide waterleidingen. Op een afstand zagen wij wegvluchtende troepen gazellen, vluchten trapganzen en ten slotte ook hier en daar een boom van het gomboomenwoud. Als schrale boom, met zware doornen gewapend, in een bosch, dat noch groen noch schaduw heeft, is de gomboom, de neef van den acacia, wel de passende boom voor deze ongastvrije, armoedige streek.
Uit een nauwe spleet van het gebergte gekomen, holt de wadi Hadedsj terstond bij haar betreden van de vlakte een diepe kloof uit met loodrechte wanden. Men komt opeens daarboven, zonder dat men het heeft bemerkt, en dan is het een vreugd voor de oogen, die lange strook groen te zien, die daar ligt in de diepte, die bouquetten van riet en laurieren, die er rusten op onzichtbare wateren. En dadelijk treft men op die strook van de geringe breedte van slechts een honderdtal meters druk en woelig leven, kudden geiten en schapen, die drinken, blaten en stoeien.
Men moet zich na zulk een tocht door de ledige steppe wel afvragen, van waar toch dat alles komt en of het niet aanstonds in het niet zal verdwijnen.
Toen wij in de bedding waren afgedaald, zagen we, dat de wadi, die er in de verte zoo bekoorlijk uitzag, een modderpoel was, waar koortsdampen uit opstegen, en waar het wemelde van bloedzuigers aan de oppervlakte van het koperkleurige water. Wij gingen nog hooger stroomop, maar de kloof werd nauwer, de rotsen naderden elkaar, en men kon niet verder gaan, om de bronnen te bereiken.
Gelukkig ontdekten wij een Arabier, een man uit Mesj, een dorpje op vijftien kilomer afstands in het gebergte gelegen. Daar de menschen uit Mesj geen water hebben, was deze man gekomen om zijn hemd en zijn huid te wasschen en ging nu naar de warmwaterbronnen. Wij volgden dien waschman te paard door een doolhof van rotsen, dwars door kloven en steenmassa's, waar het onmogelijk is een spoor van een weg te ontdekken, en zoo kwamen we eindelijk op een terras, waar bosch groeit ... een bosch van zes gomboomen, een soort van schiereiland van echte aarde, omsloten door een kring van rotsen en gelegen boven een helderen waterplas, die door kleine murmelende watervalletjes onder massa's groen gebladerte gevoed werd.
Ik begrijp intusschen niet, hoe de kameelen er in zullen slagen, hun lasten tot hier te brengen; maar in dit paradijsachtige hoekje zullen wij onze tenten niettemin opslaan.
Iedere medaille heeft haar keerzijde; dit water, dat zoo helder is, met een azuren tint van doorschijnendheid overgoten, is afschuwelijk zwavelhoudend, en als het tot kookhitte wordt verwarmd, geeft het een walgelijke lucht af als van een vuil ei. Ik kan de soep niet binnenkrijgen, die Nefti toch met zooveel zorg voor mij heeft klaargemaakt, en de kip, die in den bouillon geprutteld heeft, schijnt een bad te Bar��ges te hebben genomen. Ik moet dus wel met sardines mijn maal doen en slaap in onder de muziek van kwakende kikvorschen.
Al vroeg in den morgen waren wij dan ook op, en de opgaande zon vond ons op het punt, ons te wagen tusschen de steenen in de wadi, om naar Bir Saad te gaan, waar ik dien avond wilde overnachten.
De vlakte van de Oeled Boe Saad is tot in oneindige verte bedekt met graan- en havervelden, waar de vrucht rijp te velde staat, maar er zijn geen wegen, geen voet- of rijpaden, en het valt er dus, om andere reden, weer even moeilijk om vooruit te komen als in de hamada, dien we juist hebben verlaten.
De Oeled Boe Saad zijn bezig met hun oogst, en op bepaalde afstanden is het, of er groepen tenten gegroeid zijn te midden van de velden.
Heel in de verte ontdekte ik bij het felle licht een wit koepeltje, waarvan het bovenste deel, verborgen onder een groepje gomboomen, op de onbewogen arenzee schijnt te drijven. Uren lang richtten we ons daarheen; het was een maraboet, aan den oever van de wadi gebouwd; de stroom
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.