dankgebed.
Dan sleurden zij samen den pot drinken buiten en voederden de koe,
het zwijn en den hond; Doka hing een moor water over 't vuur en dan
zetten zij zich al elken kant van den heerd wat te tukkebollen. Ze
hoestten onderwijle en trokken lastig aan den asem.
Buiten, uit 't grijs geluchte, ranselde de sneeuwmijzel lijk bloemenstof
fijn, aanhoudelijk den grond en de daken dekkend stillekens met wit.
De koude blies over het lage, verlaten land en al dat er nog buiten liep
was ievers een verdoolde, uitgehongerde hond.
Vinie rotelde al aan de voordeur als Ghielen wakker werd. Hij riep naar
Doka en ging haastig opendoen.
--Binnen, Vinie, binnen.
Vinie gromde een goeden dag en stampte 't sneeuwstof van zijne
schoenen.
--We gaan kwâweer krijgen, boer, en hij kwam ingrimmig,
opgekrompen nader bij 't vuur.
--'t Is de tijd van 't jaar, meende Ghielen, we zijn in de donkere
zes-weken. Doka, Vinie zal eerst koffie drinken!
--Danke, boer, hebbe maar weinig tijd. Willen we maar seffens naar de
koe gaan zien? Maar hij moest eerst koffie nemen. Ghielen stoefte
daarbinst met zijne koe; daarna gingen ze alle drie naar buiten. De hond
stormde uit zijn kot en bastte nu naar den vreemdeling, maar ze stapten
zonder ommezien over de werf. Het zwijn snorkte daar ze voorbij zijn
kot kwamen. De haan was, om de bijtende koude met zijne hennen in
het wagenhuis gebleven en stond te midden zijn toom onder eene kar te
treuren op éénen poot. Doka trok de staldeur open en deed de koe
opstaan met zacht vermanende woorden.
--Ze heeft het hier warm, meende Vinie.
--Ja ze staat er goed en er kan geen windeken in den stal als de
luchtgaten toegestopt zijn.
Maar Vinie wilde de koe buiten in den helderen dag zien. Ghielen
moest ze ontbinden en buiten brengen. Ze waagde zwaar heur eendlijk
lijf voorwaards en stond daar wijd op de pooten met groote trekken
snuivend de versche lucht door haren natten neus. Haar oogen keken
verweerd rond. En de drie kadoterige oude sukkelwezentjes stonden
daar op te kijken lijk vereeuwde, slonk-gesnekkerde postenakels uit een
donkere, oude kerk, voor den eersten keer in 't daglicht gebracht. Hun
asem met dien van de koe dampte in wazige wolkjes uit hunne
neusgaten op. Vinie, met zijn hoofd diep tusschen de bochelachtige
schouders, piepoogde onder zijne groote pet, neep den mispelaar
tusschen de vingers en stapte rond de koe, mat hare gestalte aan de kin,
betastte heupen, pooten en rug en balg en ging weer al den overkant.
Ghielen hield de koe big 't zeel en stond verkrompen van de koude, zijn
vest achteruit getrokken met de armen tot aan de ellebogen bijkans in
de broekzakken en zijn groote voorbroek spande over den ingevallenen
buik en heel zijn magerte, zoodat de heupbeenderen lijk twee bulten
uitstaken boven zijne korte beentjes. Doka hield de handen geborgen
onder haren voorschoot en haalde ze beurtelings bloot om 't water uit
de oogen te vegen. Ze klutterbeende en voelde haren neus bevriezen,
maar ze hield gestadig den blik op den koopman in verwachting of hij
iets van de gedokene doening zou bemerken.
Vinie ging nu op een afstand staan, kwam weer bij, trok de koe haren
muil open, en telde de tanden met zijne vingers.
--Wanneer heeft ze hare rekening vol? vroeg hij.
Ze bezagen elkaar en:
--Met 't eerste maansching, zei Ghielen en hij hield zich gesloten om
niet te pinkoogen.
--Newaar, Doka?
--Ja, nog een manestond. 't Geen ze er nog wilde bijzeggen verging in
een geweldige hoestbui.
--'t Is hier koud staan, meende Ghielen.
--'t Is eigenlijk een schoone koe.
--Newaar! zegden ze alle twee.
--Steek ze maar weer binnen. Hoeveel moet ze kosten?
--Ik meende zeshonderd franken, zei Ghielen en dan hield hij den adem
op.
--Doe er honderd af.
--Geen cent min, schudde Ghielen.
Ze stonden een tijdeke sprakeloos.
--Den stok in tweeën, da's mijn laatste woord. Is ze verkocht?
En de koopman stond omgekeerd, gereed te vertrekken.
Ghielen stak zijne koe op stal en Doka durfde niet antwoorden.
--Vijfhonderd vijftig, herzei Vinie, ze gaat morgen naar de markt, 'k
heb daar een kooper.
--Voor min dan zeshonderd gaat ze uit den stal niet, besloot Ghielen.
--Wel, geluk ermeê, en de koopman vertrok.
Aan de hofpoort keerde hij zich om en:
--Als ge beter gedachten krijgt, kom zeg het mij van den avond nog en
'k doe morgen uw beest meê.
--We kunnen wij ook naar de markt gaan, zei Ghielen tegen Doka en
hij liet Vinie vertrekken.
De zwarte palulhond had heel dat spel aanschouwd en als de koe weer
op stal en de koopman van 't hof weg was en Ghielen en Doka in huis,
gromde hij wat en kroop in 't diepste van zijn kot.
Ghielen sloeg Doka op den schouder, kletste op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.