Dagen | Page 7

Stijn Streuvels

loechen onder malkaar en den sterken tababsdamp met volle kuilen
rondbliezen. De stoof ronkte deugdelijk en de rook hing als een zware
mist, al die staande of zittende menschen omwonden. De bazinne liep
en vlocht zich daarin entusschen de stoelen en banken en schonk overal
klare genever uit de steenen literkruik in kleine glazekes.
Kijk, dacht Ghielen, dáár is Vinie, 'k ga hem nu spreken. Maar de
koopman zat aan een verre tafel ernstig in gesprek met eenen boer. Hij
hield zijn mispelaren stok tusschen de beenen en keek met opgetrokken
neus en wenkbrauwen scherp luisterend den boer in de oogen die altijd
met groote gebaren van den wijsvinger, zijne belangrijke dingen uiteen
deed.
Boeren vertrokken, andere kwamen binnen in gedurige wisseling met
open en toevallen van de dubbele voordeur. Daar zaten vier oude
makkers al aan tafel in een hoek met de speelkaarten bezig, zoo ernstig
verslonden en vast als voor den heelen dag. Anderen stonden bijeen
gedrumd te grollachen zoodat hunne wezens purper waren van de pret
en ze sloegen elkaar vriendelijk vrij op den schouder. En hier en daar
één die zijnen man was komen vinden en hem stil in zijn oor een groote
gelegenheid mededeelde.
Ghielen hield alsaan den koopman in 't oog en als deze eindelijk met
den boer opstond.
--'t Is nu, meende Ghielen en hij naderde.
--Zoo, lijk we gezegd hebben?
--Basta, wederiep Vinie, tot morgen op de markt.
Ghielen trok den koopman lange achter bij den kiel:

--Hork ne keer, 'k moet u spreken.
De vent liet zich gemakkelijk neer, om met geduld te luisteren even als
bij den anderen boer.
Ghielen vertelde hem van zijne schoone, schoone volle veerze die hij
op stal had, dat ze moest kalven in 't korte, en dat Doka te oud werd en
te veel lastig werk had en de koe afsteken wilde,--maar 't was een
buitenkans, jongen: een kostelijke koe.
En 'k zou ze toch geern kwijt zijn, seffens kwijt zijn.
--Wel, 'k kome zien, na den noen; als we koop slaan moet ze morgen
uchtend meê, ik weet een kooper,--als ge niet overgaapt in den prijs!
--We zullen genadelijk zijn en overeenkomen. Bazinne nog twee
borrels.
Als ze uit waren en betaald, vertrok Ghielen gelukkig en mompelde
halfluide woorden tusschen zijn klutsend kinnebakken.
De menschen waren al weerom t'huis en de straat was eenig en de
huizen van weerskanten dichte gesloten met doove ruitjes en daar
hingen lange ijskrekels lijk gesteven zeeverslijm in reken van de euzies.
Daar was een halve klaarte gekomen, god-weet van waar, zoodat
Ghielen onderweg, hier en ginder een boomstam zag uitsteken in den
mist en den gevel van een boerenhuizeke, doch een stuk lands verre
was 't al onduidelijk en dood toegedekt lijk bij vallenden avond.
Als hij op 't hof kwam begon er lichtelijk sneeuwmijzel te vallen, de
boer keek misnoegd in de lucht, stak de lippen op en grommelend tord
hij binnen.
--Doka 't gaat sneeuwen.
De warme lucht kwam tegen en de goede geur van kokend lijnzaad en
gebraden vleesch.
Doka had over den blauwsteenen vloer versch, glimmende geluw strooi

opengeschud en alles zoo behoort, te kante gezet zoodat 't er nu
ordentelijk zondagsch uit zag. z'Had heur dikken wollen rok aan, heur
nieuwen gebloemden borstdoek, heur goudewerk en een zwart satijnen
voorschoot met een geperkt blauwen daarboven. Binst dat Ghielen zijn
verkleumde knoken warmde bij den heerd, zette Doka de tellooren en
soep op tafel en al 't ander gerief. Ghielen snuffelde nog boven den
smakelijken damp uit de eerden kommekes; dan hielp Doka Ghielens
leerzen uittrekken en zij aten huns tweeëns eerst soep met houten lepels
en daarna een stuk vet zwijnsvleesch met schoone, gebruinde,
lekkerblinkende gefruite raapkes. Ghielen vertelde van 't loof dat
jammerlijk vervroren lag achter de velden, en wat hij al wist van Boer
Vramme en dat Uuznie Pasters schielijk dood was en dat de oude
pastor van langs om moeilijker sprak zoodat er geen woord van te
verstaan viel.
Doka luisterde met nieuwsgierigheid naar al die dingen; het dorp was
voor haar een wereld uit een ver verleden waar ze eens in meeleefde,
maar nu al lang geen mensch meer zag of wist wie er nog rondliep. Ze
vroeg nog een en ander te weten over oude boerinnen die nu nog te
gange waren en kosten naar de misse komen: of hij deze en gene gezien
had en hoe 't er meê stond.
--En Vinie, de koeiplote, begon Ghielen. Ka den noen komt hij zien
naar onze koe. Hoeveel zouden w'er voor vragen, Doka?
--Wat ge wilt,--wat weet ik van de beesten? maar eene schoone koe is 't!
en een kostelijke; als hij maar niet merkt dat z'al een maand óver is.
--We zullen hooren hoe hij zingt, besloot Ghielen.
Het gerei ruimde zij van de tafel en ze lazen beiden een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 63
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.