Overal bananen, zoover het oog reikt. Het meerendeel der
arbeiders op deze fincas zijn Jamaica-negers, terwijl de inlanders hier
minder op den voorgrond treden. Men hoort dan ook meestal engelsch
spreken, voor zoover men dit taaltje dezer niggers engelsch mag
noemen. Te half negen komen wij aan bij Quiché farm, waar mijn
vriend Keller, welken ik op mijne laatste reis naar New-Orleans,
zoowel op de heen- als op de terugreis had leeren kennen, opzichter is.
Hij bewoont hier een groot huis, keurig ingericht, en staat aan het hoofd
van eene der grootste plantages der U. F. Co. in deze streken. Hij is
gaarne bereid mijnen jongen met de beide dieren hier te houden tot ik
hem telegrafisch bericht zend van mijne terugkomst; van zijn
vriendelijk aanbod eenige dagen bij hem te verblijven, kan ik helaas
niet gebruik maken. Van hier is het een half uur rijden naar Guirigua,
waar ik dus tijdig genoeg zal aankomen, zelfs om mij nog daar om te
kleeden voor mijne reis naar Guatemala City. Een neger vergezelt ons
te paard om den jongen den weg te wijzen, en om half tien komen wij
te G. aan, waar ik dankbaar ben mijne khaki-uitrusting on te kunnen
wisselen tegen een behoorlijk pak kleeren, en overhemd. Thans zie ik
er weer fatsoenlijk uit.
Guirigua heeft een groot hôtel, terwijl hier het hospitaal is der U. F. Co.,
een prachtig ruim gebouw; waarlijk men krijgt hier reeds een geheel
anderen indruk als in Honduras, en uit alles blijkt, dat Guatemala haren
nabuur in beschaving verre vooruit is. Er heerscht een leven en
beweging aan het station; overal inlandsche vrouwen in hunne typische
veelkleurige kleederdracht, welke allerlei soorten vruchten te koop
aanbieden. Naranjas (sinaasappelen) zapotes, papajas, grenadillas,
mangos, etc. etc. (voor den lezer waarschijnlijk allemaal ongekende
lekkernijen). Naar deze verkoopsters zoekt men tevergeefs aan de
Hondureensche spoorlijn van Cortez naar San Pedro Sula; het volk is
daar schijnbaar nog te lui en te dom om uit dezen vruchtenverkoop geld
te slaan. Precies om 10 uur rijdt de trein, welke om 7 uur 's morgens
Puerto Barrios verlaat, het station binnen en ik neem den koffer van
Leonardo over, na hem op het hart gedrukt te hebben, tijdig aanwezig
te zijn, wanneer ik telegrafeer, en goed voor de dieren te zorgen.
Thans op weg naar Guatemala City, de grootste en schoonste stad in
Centraal Amerika. Ik heb een gemakkelijk hoekje in den spoorwagen
gevonden, en geniet van het prachtige natuurschoon, dat zich thans
gaandeweg aan mijne oogen ontrolt. De spoorbaan slingert zich een
weg om de bergen, dan stijgen wij weder langzaam, even later schiet de
trein met groote vaart in de diepte. De rivier Montagua vergezelt ons tot
Zacapa, en biedt af en toe met zijn breeden stroom, en de zich aan
weerszijden verheffende stijle rotswanden een heerlijk schouwspel. In
de vlakten is het smoorheet, op enkele plekken groeit bijna niets,
slechts groote cactusstruiken van allerlei grillige vormen, komen
sporadisch voor; ik denk aan eene mula-reis door deze woestijn,
gelukkig de mensch, die alleen de beschaving kent van het
spoorwegverkeer. Om 1 uur komen wij te Zacapa aan, wat juist op het
midden der reis naar G. ligt. Er is een half uur oponthoud, en ik heb
gelegenheid in het groote Amerikaansche hotel den inwendigen mensch
aan een goed middagmaal te versterken. Even later arriveert de trein,
welke zich in tegenovergestelde richting beweegt. Het is een drukte van
belang. Honderden inlanders, vrouwen, meisjes loopen langs de
spoorwagens, hunne koopwaar te koop aanbiedend. Behalve de reeds
genoemde verschillende vruchten verkoopen zij tortillas met gallina
(gebraden kip) met hard gekookte eieren, vischjes, ja wat niet al. Doch
de meeste lekkernijen kunnen mijn europeeschen smaak niet bekoren,
en ik bepaal me dus tot den aankoop van vruchten, welke ik onderweg
successievelijk oppeuzel.
De trein zet zich in beweging en ik stijg dus weder in. Het landschap
wordt steeds grilliger en woester. Tegen 5 uur is het een onafgebroken
stijgen en onder zuchten en steunen voert de zware locomotief ons
tegen de bergen op. Een onvergetelijk schouwspel boeit ons oog, als de
trein tegen 6 uur op den top van een berg rijdt; ver, ver beneden ons een
dal met wild stroomende bergriviertjes, die als linten door het land
kronkelen. Wij rijden over eene geweldige spoorbrug, waarvan de
pijlers zeker wel 100 voet lang zijn; verderop tegen een berg een
dennenwoud met het gezang van krekels, dat vaag tot ons doordringt.
De zon is reeds achter de kimme, en paarse, loodkleurige en rose
luchten teekenen zich tegen de bergen in het rond af. De natuur is thans
zoo stil, men hoort slechts het gesteun der machine en het geratel der
wielen. Oh, Guatemala, hoe groot zijn uwe berglandschappen. Het
wordt thans heerlijk koel, de bergwind strijkt langs mijn voorhoofd, en
ik geniet in de hoogste mate
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.