gaf tot dit h?tel. 's Nachts, toen wij ons op onze matrassen telkens omkeerden, gekweld door ontzagwekkende droomen, klonken overal om ons heen de neusklanken van 't psalmgezang der bonzen, die een soort van litanie aanhieven. Dat duurde lang en begon al vroeg weer in den morgen als antwoord op het gekraai der ontwakende hanen. En gedurende de enkele uren van rust, ons gelaten door die vrome zangen, waren er allerlei vreemde geluiden, wel geschikt om den reiziger te verschrikken, die daar in de open lucht ligt in het land van schorpioenen en slangen. Het waren onze ossen, die onder ons afdak vastgemaakt waren en die telkens bewogen of kauwden of zich zacht de lenden wreven.
Toch is dit volk, dat in hutjes van hout en stroo woont en dat meer gelijkt op een primitief volk dan op een, dat gedegenereerd is, wel stellig het nakroost van de groote bouwmeesters van Angkor. Zij zijn forsch en groot, hebben sterk geaccentueerde trekken, die op de onze gelijken, wijd geopende oogen, 't geen alles erop wijst, dat ze van verre zijn gekomen. Stellig zijn deze menschen van hetzelfde ras als de Indi?rs, die op datzelfde tijdstip, dat tot den fabeltijd schijnt op te klimmen, dezelfde reusachtige bouwwerken aanlegden. Zij kunnen elkander niet negeeren, want zij zijn nog tegenwoordig broeders door hun gelaatstrekken, zooals zij het vroeger waren door hun genie. Maar hoe dan dat totaal verval te verklaren, achteruitgang, die geen hoop laat en geen spijt? Helaas, dat zulk een verschijnsel niet tot de zeldzaamheden behoort!
Hebben de fellahs niet de pyramiden gebouwd? Hebben wij niet aan de Singhaleezen de kolossale werken van Anuradhapura te danken op het eiland Ceylon? Die onderworpen volken arbeidden voor hun meester en door de kracht van hun millioenen armen stelden zij hem in staat, de wonderen tot stand te brengen, waaraan hun intellect geen deel had. Zij waren menschelijke machines en werden voortgedreven door een klein aantal begaafden onder hen, en ze keerden terug tot den eenvoud der natuur, zoodra die aristocratie van gezag en genie uit hun midden verdween.
Op den morgen van den vierden dag waren wij vroeg bij de hand, om voor de laatste maal een bezoek aan den tempel te brengen, eer wij naar onze jonk terugkeerden. De zon ging op achter het heiligdom. De koepels straalden boven onze hoofden en de kolossus verscheen in een krans van rooden morgengloed. Om ons heen was alles nog in schaduw gehuld; de hutten, de ossenkarren, onze cambodja'sche gidsen, de troep bonzen, die waren komen aanloopen om van de uitdeeling van gekleurde potlooden te profiteeren. Wij meenden een beeld te zien van het verleden van dit volk. Een verheven licht is op ����n punt des tijds boven deze streken opgegaan en heeft voor een oogenblik de bewoners uit de schaduw naar voren gebracht, om hen te doen deelen in zijn luister, zooals de slaven deelden in 't geluk van den meester. Dat licht was slechts de weerschijn eener vreemde beschaving, en zoo lang de souvereinen van Angkor in gemeenschap bleven met de wieg van hun geslacht, gaven zij hun genie nieuwe kracht door het voorbeeld van een kunst, die langen tijd over de oude wereld heeft gestraald. Van daar haalden zij hun bouwmeesters en schilders en beeldhouwers. Maar op een dag werd de gemeenschap verbroken door noodlottige oorlogen en mogelijk ook door het terugwijken van de zee, want het is boven allen twijfel verheven, dat in dat ver verleden de Tonl��-sap een volkomen toegankelijke golf was. Toen het bloed niet meer van het hart toestroomde, gingen de leden kwijnen, en de koningen, in het nauw gebracht door de invallen der noordelijker wonende volken, verloren macht en aanzien. Zij verloren die zoo geheel, dat zij voor altijd de plaats van hun glorie uit het oog verloren, en dat op dit oogenblik een met hen wedijverend volk het land in bezit heeft. Siam bezit namelijk deze ru?nen, en het doet weinig of niets voor het onderhoud. Toen wij door Siem-reap reisden, kwam een siameesche gouverneur onze paspoorten opvragen en noteerde onze namen, om ze naar Bangkok te zenden.
Na een laatsten blik op den kolossus van Angkor-Wat, een blik, die het geheel niet kon omvatten, begaven wij ons naar beneden naar onze boot. Sedert vier dagen wachtten onze roeiers daar op ons, getrouw op hun post. De koelies belastten zich met matrassen en proviand, met de bagage en de toeristen zelven, en in minder dan een half uur was alles aan boord. Vooruit nu maar!
Twee dagen daarna, tegen den avond, zijn wij bij Compong-Chuang. Jonken, gelijk aan de onze, maar mooier versierd, wiegelen op de golven bij de aanlegplaats. Het zijn de equipages van den tweeden koning van Cambodja, die den resident een bezoek is komen brengen. Het gevolg van den monarch in partibus bestaat uit de vrouwen en de dames
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.